ECLI:NL:CRVB:2012:BW9163

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-7537 WWB-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Raad in hoger beroep en verzoek voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 19 juni 2012, heeft de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het door verzoekster ingestelde hoger beroep. Verzoekster had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 november 2011. Tevens had verzoekster verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter overweegt dat, ingevolge de Beroepswet en de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien er een hoger beroep aanhangig is. Echter, in dit geval is geoordeeld dat niet langer voldaan is aan de voorwaarde dat er een hoger beroep aanhangig moet zijn om een voorlopige voorziening te kunnen treffen. Dit betekent dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet ontvankelijk is. De voorzieningenrechter heeft de uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Awb. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier.

Uitspraak

11/7537 WWB-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam
Datum uitspraak 19 juni 2012.
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 november 2011, 11/2199 (aangevallen uitspraak).
Verzoekster heeft tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
OVERWEGINGEN
1. Ingevolge het bepaalde in artikel 18 en artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep bij de Raad is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Bij uitspraak van 10 april 2012, 11/7535 ONBEK, heeft de Raad zich onbevoegd geacht om van het door verzoekster ingestelde hoger beroep kennis te nemen.
3. Gegeven deze uitspraak in de bodemprocedure wordt geoordeeld dat niet langer is voldaan aan de voorwaarde dat met betrekking tot de uitspraak ten aanzien waarvan een voorlopige voorziening wordt gevraagd hoger beroep is ingesteld. Hoewel voor de bevoegdheid van de voorzieningenrechter van de Raad tot het treffen van een voorlopige voorziening voldoende is dat er op enig moment hoger beroep is ingesteld, dient deze voorwaarde aldus te worden verstaan dat er een hoger beroep aanhangig moet zijn, wil er een voorlopige voorziening kunnen worden getroffen.
4. Het vorenstaande leidt ertoe dat het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen kennelijk niet-ontvankelijk is. Met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb wordt uitspraak gedaan zonder zitting.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2012.
(get.) C. van Viegen.
(get.) R.B.E. van Nimwegen.
HD