ECLI:NL:CRVB:2012:BX3488

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3773 AW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak voorzieningenrechter inzake voorlopige voorziening en appelverbod

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 augustus 2012 uitspraak gedaan over het verzet van appellante tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De uitspraak van de voorzieningenrechter, gedaan op 27 mei 2011, betrof een verzoek om voorlopige voorziening en was gebaseerd op artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad had zich eerder onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het door appellante ingestelde hoger beroep tegen deze uitspraak, omdat er volgens de wet geen hoger beroep mogelijk is tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter in deze context.

Appellante heeft verzet aangetekend, stellende dat er wel redenen zijn voor doorbreking van het wettelijk appelverbod. Zij betoogde dat de voorzieningenrechter ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om zonder zitting uitspraak te doen, zoals bedoeld in artikel 8:83, derde lid, van de Awb. Appellante stelde dat dit in strijd was met het beginsel van hoor en wederhoor en dat er sprake was van een schending van fundamentele rechtsbeginselen, waardoor het recht op een eerlijk proces in het geding was.

De Centrale Raad van Beroep heeft het verzet ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat de aangevallen uitspraak geen beslissing in de hoofdzaak betrof, maar slechts een verzoek om voorlopige voorziening. Bovendien was er geen voldoende grond voor de conclusie dat de voorzieningenrechter op onrechtmatige wijze had gehandeld door van een mondelinge behandeling af te zien. De Raad concludeerde dat de voorzieningenrechter op basis van de overgelegde stukken de standpunten van partijen had kunnen beoordelen, en dat er geen sprake was van een schending van het recht op een eerlijk proces. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/3773 AW-V
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 27 mei 2011, 11/1384 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante)
de Staatsecretaris van Defensie, thans: de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 14 juli 2011 heeft de Raad zich onbevoegd verklaard van het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak kennis te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft appellante verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. J.E. Hoetink, advocaat. De minister is niet verschenen.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 21 juni 2012, waar appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hoetink. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.V. Wannijn.
OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 14 juli 2011 berust op de overwegingen dat in artikel 18, tweede lid, aanhef en onder d, van de Beroepswet is bepaald dat tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen hoger beroep kan worden ingesteld en dat er geen reden is voor doorbreking van dit appelverbod.
In verzet heeft appellante het standpunt ingenomen dat er wel reden is voor doorbreking van het wettelijk appelverbod. Daartoe heeft zij aangevoerd, kort samengevat, dat de voorzieningenrechter van de rechtbank ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb, van een behandeling ter zitting af te zien. Volgens appellante is hiermee in strijd gehandeld met het beginsel van hoor en wederhoor en levert dit een zodanige schending op van de eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, dat van een eerlijk proces geen sprake is geweest.
De Raad volgt appellante hierin niet. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat de aangevallen uitspraak geen beslissing in de hoofdzaak inhoudt, maar - slechts - betrekking heeft op een verzoek om voorlopige voorziening. Bovendien geldt dat, ook als appellante gevolgd wordt in haar betoog dat de voorzieningenrechter van de rechtbank ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de in artikel 8:83, derde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid om uitspraak te doen zonder zitting, daarmee nog niet voldoende grond is geboden voor het oordeel dat sprake is van een zodanige schending van fundamentele rechtsbeginselen en het recht op een eerlijk proces dat doorbreking van het appelverbod gerechtvaardigd is. De gebruikmaking van de bevoegdheid om van een mondelinge behandeling af te zien levert op zichzelf geen schending op van het beginsel van hoor en wederhoor dan wel van het recht op een eerlijk proces, terwijl de voorzieningenrechter van de rechtbank uit de overgelegde stukken kennis heeft kunnen nemen van de standpunten die partijen over en weer hebben ingenomen.
Gezien het voorgaande moet het verzet ongegrond worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2012.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) J. de Jong
HD