ECLI:NL:CRVB:2012:BX3576

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-714 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de vervolguitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)

In deze zaak gaat het om de intrekking van de vervolguitkering van appellante, die deze ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 augustus 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. Het Uwv had op 9 juli 2009 besloten om de vervolguitkering van appellante met ingang van 10 september 2009 in te trekken, omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Dit besluit was gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek.

In de beroepsfase heeft het Uwv zijn besluit gehandhaafd, maar de arbeidskundige grondslag is heroverwogen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat enkele functies die aanvankelijk als passend werden beschouwd, niet meer als zodanig konden worden aangemerkt. De schatting is nu gebaseerd op drie nieuwe functies. De Raad heeft vastgesteld dat appellante, uitgaande van de juistheid van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), in staat wordt geacht de haar voorgehouden functies te vervullen.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij het niet eens is met de intrekking van haar WIA-uitkering, omdat zij ernstig ziek is en niet kan rondkomen zonder deze uitkering. De Raad heeft echter geconcludeerd dat de gronden die appellante aanvoert in essentie gelijk zijn aan die in de beroepsfase. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag is gebaseerd. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/714 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 december 2010, 10/200 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 3 augustus 2012
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2011.
Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. de Rooy-Bal.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv in de gelegenheid te stellen de passendheid van de functies nader te onderzoeken en te motiveren.
Het Uwv heeft een arbeidskundig rapport ingebracht.
Appellante heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 6 juli 2012. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. De Rooy-Bal.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 9 juli 2009 heeft het Uwv appellantes vervolguitkering, welke zij in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen genoot (Wet WIA), met ingang van 10 september 2009 ingetrokken. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellantes mate van arbeidsongeschiktheid per laatstgenoemde datum minder dan 35% is. Voornoemd besluit berust op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek.
1.2. Bij besluit van 1 december 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv zijn besluit van 9 juli 2009 gehandhaafd. Het bestreden besluit steunt op een rapport van de bezwaarverzekeringsarts.
1.3. In de beroepsfase heeft een heroverweging van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit plaatsgevonden.
2. Met de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat er geen aanleiding is het door de verzekeringsartsen verrichte medisch onderzoek onzorgvuldig te achten en dat er evenmin aanknopingspunten zijn dat het medische oordeel van de verzekeringsartsen, waarbij onder meer de voorhanden zijnde medische informatie uit de behandelend sector is betrokken, niet juist is.
3. Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Zij is het niet eens met de intrekking van haar WIA-uitkering, omdat zij ernstig ziek is en niet kan rondkomen zonder deze uitkering.
4.1. De Raad begrijpt het hoger beroep aldus dat appellante zich niet kan verenigen met de door het Uwv aangenomen beperkingen die zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 27 april 2009. Met de beoordeling hiervan hangt samen de vraag of appellante, gelet op haar beperkingen, in staat is de haar voorgehouden functies te vervullen.
4.2. Appellante heeft geen (medische) stukken ingebracht ter ondersteuning van haar hoger beroep.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie gelijk aan datgene dat zij in de beroepsfase naar voren heeft gebracht.
5.2. De rechtbank heeft met juistheid overwogen waarom het bestreden besluit op een juiste medische grondslag is gebaseerd. De Raad heeft hier niets aan toe te voegen.
5.3.1. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit stelt de Raad vast dat de schatting in hoger beroep is gewijzigd. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat enkele aanvankelijk aan de schatting ten grondslag gelegde functies ten onrechte als passend zijn beschouwd. Deze functies zijn komen te vervallen. De schatting is thans gebaseerd op de functies productiemedewerker metaal en elektroindustrie (SBC-code 111171), samensteller kunststof en rubberindustrie (SBC-code 271130) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180). Op basis van deze functies is de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 24,05%. Het bestreden besluit blijft aldus gehandhaafd. De Raad verwijst naar het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 16 november 2011.
5.3.2. Uitgaande van de juistheid van de FML van 27 april 2009 wordt appellante in staat geacht de haar voorgehouden functies te vervullen. Met betrekking tot in de functies voorkomende signaleringen heeft de bezwaararbeidsdeskundige in onderdeel C in het in 5.3.1 genoemde arbeidskundig rapport overtuigend gemotiveerd waarom appellantes belastbaarheid niet wordt overschreden.
5.4. Appellante heeft ten slotte betoogd dat zij niet meer kan rondkomen zonder WIA-uitkering. Wat hier ook van zij, in het kader van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling – dat is gericht op de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid – speelt dit geen rol.
Indien appellante meent dat haar gezondheidstoestand na de datum in geding, 10 september 2009, is verslechterd, kan zij het Uwv vragen haar opnieuw te onderzoeken.
5.5. Gelet op de overwegingen 5.1 tot en met 5.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 152,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2012.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) G.J. van Gendt
EV