Uitspraak
12/885 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 december 2011, 11/2420 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 15 augustus 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.A.T. Vijftigschild, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2012. Appellant is, daartoe opgeroepen, verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Vijftigschild. Het Uwv heeft zich, eveneens daartoe opgeroepen, laten vertegenwoordigen door mr. P.C.M Huijzer.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant werkte tot 1 december 2003 als steigerbouwer voor 40 uur per week en ontving daarna een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW), onderbroken door een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) in de periode van 23 februari 2004 tot 21 april 2004 en van 27 september 2004 tot 1 november 2004. De WW-uitkering is per 10 januari 2005 beëindigd in verband met het verblijf van appellant in Marokko.
1.2. Op 17 september 2010 heeft appellant zich met terugwerkende kracht per 14 december 2004 ziek gemeld met vermoedelijk maagklachten en psychische klachten en slaapproblemen. Hij is in dat verband op 4 januari 2011 gezien op het spreekuur van de verzekeringsarts die hem na lichamelijk onderzoek en mede op basis van de verkregen informatie bestaande uit een huisartsenjournaal van 2 mei 2006 geschikt heeft geacht voor zijn arbeid.
1.3. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 17 maart 2011 vastgesteld dat appellant met ingang van 14 december 2004 geen recht heeft op een ZW-uitkering. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 9 mei 2011 (bestreden besluit) - in navolging van de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts neergelegd in de rapportage van 5 mei 2011 - ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde onderzoek zorgvuldig is geweest en de daaruit getrokken conclusie kan dragen. De bezwaarverzekeringsarts alsook de verzekeringsarts, blijkens de rapportage van 13 januari 2011, heeft reeds rekening gehouden met het gegeven dat appellant ten tijde in geding maagklachten had en daarvoor medicatie kreeg. Dat de medische situatie van appellant nadien is verslechterd is volgens de rechtbank voor de onderhavige beoordeling niet relevant nu het gaat om de beperkingen die appellant op de datum in geding had voor zijn arbeid en niet om de situatie nadien.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het onderzoek door het Uwv onvolledig is geweest en onvoldoende onderbouwd. De op 14 december 2004 bij hem bestaande ernstige maagklachten, in samenhang met de uitwerking van de voorgeschreven medicijnen, maakt hem het werken als steigerbouwer onmogelijk. Appellant wijst er op dat hij op 14 december 2004 de huisarts heeft geconsulteerd. Uit de overgelegde informatie van de huisarts blijkt dat hij appellant in de jaren 2003 en 2004 regelmatig heeft gezien met maag- en buikklachten.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Onder “zijn arbeid” wordt verstaan het laatstelijk voor de aanvang van de ongeschiktheid feitelijk verrichte werk. In dit geval betreft dat het werk van steigerbouwer.
4.2. Hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen reden om van het oordeel van de rechtbank, neergelegd in de aangevallen uitspraak, af te wijken en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen niet te onderschrijven. De wijze waarop door het Uwv onderzoek is verricht is niet onzorgvuldig te achten. Blijkens de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen is de informatie van de huisarts meegenomen en is reeds rekening gehouden met de maagklachten van appellant rond de datum in geding. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die aanleiding is voor twijfel aan de conclusies van deze artsen dat appellant met deze klachten het werk van steigerbouwer kan verrichten.
5. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2012.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D. Heeremans
EV