ECLI:NL:CRVB:2012:BX9397

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-764 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellant, A. te B., hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Utrecht, die op 9 december 2011 uitspraak deed in zijn zaak met nummer 11/2038. Appellant, die wegens lichamelijke en psychische klachten op 29 december 2008 uitviel voor zijn werk als magazijnmedewerker, had in september 2010 een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft echter vastgesteld dat appellant niet als arbeidsongeschikt in de zin van de Wet WIA wordt beschouwd, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 oktober 2012 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat door het Uwv was uitgevoerd, voldoende zorgvuldig en volledig was. De bezwaarverzekeringsarts had voldoende rekening gehouden met de medische beperkingen van appellant bij het opstellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst. De Raad merkte op dat de in hoger beroep ingediende verklaring van het Centrum voor Transculturele Geestelijke Gezondheidszorg (NOAGG) betrekking had op een onderzoek dat ver na de datum in geding was uitgevoerd en dat de gegevens die daarin waren opgenomen, reeds eerder waren beoordeeld.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, voor zover deze was aangevochten, en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de rechtbank werd in stand gelaten, waarbij werd vastgesteld dat de medische beperkingen van appellant niet waren onderschat en dat de bezwaararbeidsdeskundige terecht had geoordeeld dat de functies die bij de schatting in aanmerking waren genomen, de voor appellant vastgestelde belastbaarheid niet overschreden.

De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 5 oktober 2012.

Uitspraak

12/764 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 9 december 2011, 11/2038 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 oktober 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. El Ahmadi hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. El Ahmadi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is wegens lichamelijke en psychische klachten op 29 december 2008 uitgevallen voor zijn werk als magazijnmedewerker/orderverzamelaar bij een overslagbedrijf voor tuinen en buitenleven. In september 2010 heeft hij een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2. Na vaststelling van de beperkingen van appellant bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is bij arbeidskundig onderzoek het verlies aan loonwaarde berekend op 5,15%, hetgeen leidt tot een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%.
1.3. Bij besluit van 26 november 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 7 januari 2011 geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontstaat, omdat appellant niet als arbeidsongeschikt in de zin van die wet wordt beschouwd.
1.4. Bij beslissing op bezwaar van 10 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 26 november 2010, onder verwijzing naar de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts S. Groeneveld van 3 mei 2011 en bezwaararbeidsdeskundige J.G. Schipper van 6 mei 2011, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat, op grond van de beschikbare medische gegevens, de medische beperkingen van appellant niet zijn onderschat. Omdat een afdoende inzichtelijke arbeidskundige toelichting eerst in beroep is gegeven heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen ervan geheel in stand gelaten.
3. Het hoger beroep is gericht tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. Appellant heeft zijn in bezwaar en beroep aangevoerde standpunt herhaald dat bij het vaststellen van zijn beperkingen onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische en lichamelijke klachten die gepaard gaan met moeheid. Hij acht zichzelf vanwege zijn klachten niet in staat tot het vervullen van de geselecteerde functies. Ter onderbouwing van zijn betoog is in hoger beroep een rapportage ingezonden van het Centrum voor Transculturele Geestelijke Gezondheidszorg (NOAGG) van 17 juli 2012.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig is geweest. Terecht is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de verzekeringsartsen bij het opstellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst voldoende rekening hebben gehouden met de medische beperkingen van appellant en voorts dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende gemotiveerd heeft waarom de in beroep door appellant overgelegde stukken geen aanleiding hebben gegeven om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. Ten aanzien van de in hoger beroep ingezonden verklaring van NOAGG heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn nadere reactie van 31 juli 2012 opgemerkt dat deze betrekking heeft op een onderzoek ver na de datum in geding en ook overigens gegevens bevat die reeds eerder bij de beoordeling zijn betrokken. Zijn standpunt kan worden ongeschreven dat niet goed te verklaren valt dat in de beschrijvende analyse van NOAGG gesproken wordt van een matige depressie, terwijl bij de diagnose volgens DSM IV-TR classificatie wordt gesproken van een ernstige depressieve stoornis. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts opgemerkt dat de aard van een depressieve stoornis gewoonlijk na verloop van tijd een zekere verbetering vertoont. Hij acht het terecht opvallend dat gesproken wordt van een eenmalige depressieve episode welke dan vanaf 2010 onafgebroken zou bestaan.
4.2. Ten slotte kan worden vastgesteld dat er evenmin aanknopingspunten zijn het oordeel van de bezwaararbeidsdeskundige, dat de belasting die is verbonden aan de functies die bij de schatting in aanmerking zijn genomen de voor appellant vastgestelde belastbaarheid niet overschrijdt, niet juist te achten.
4.3. Uit het overwogene onder 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
4.4. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2012.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) K.E. Haan