ECLI:NL:CRVB:2012:BY0484

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/2815 ZW + 11/2816 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na beoordeling van medische geschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante, die zich op 15 april 2010 ziek meldde vanwege ernstige chronische vermoeidheid. De Centrale Raad van Beroep heeft op 10 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. Appellante, die als magazijnmedewerkster werkte, had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die haar uitkering beëindigden. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante in staat was haar werkzaamheden te hervatten, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 7 oktober 2010 en later per 24 november 2010. Appellante betwistte de juistheid van deze besluiten en voerde aan dat haar medische beperkingen waren onderschat, vooral in het licht van een recent vastgestelde nierinsufficiëntie.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische informatie was ingediend die haar claims kon onderbouwen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 10 oktober 2012.

Uitspraak

11/2815 ZW, 11/2816 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 14 april 2011, 10/4577 en 11/248 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 10 oktober 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven het onderzoek ter zitting van de Raad achterwege te laten. Gelet op de verleende toestemming heeft de Raad het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als magazijnmedewerkster voor 40 uur per week bij [naam werkgever]. Vanuit de situatie dat zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, heeft zij zich op 15 april 2010 ziek gemeld vanwege een ernstige chronische vermoeidheid. Nadat appellante eerder door een verzekeringsarts was gezien, heeft zij op 7 oktober 2010 nogmaals het spreekuur bezocht. Op grond van zijn bevindingen is deze arts tot de conclusie gekomen dat het ziekteproces van appellante dusdanig is verbeterd dat zij in staat moet worden geacht om haar werkzaamheden weer te verrichten. Bij besluit van 7 oktober 2010 is appellante per gelijke datum hersteld verklaard en is haar uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) per die datum beëindigd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.2. Op 20 oktober 2010 heeft appellante zich opnieuw met dezelfde klachten ziek gemeld. Op 23 november 2010 is zij door een verzekeringsarts gezien. Na onderzoek is deze arts tot de conclusie gekomen dat met ingang van 24 november 2010 geen sprake is van arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van 23 november 2010 is de ZW-uitkering van appellante met ingang van 24 november 2010 beëindigd. Appellante heeft ook tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3. Bij besluit van 10 november 2010 (bestreden besluit 1) is het bezwaar tegen het besluit van 7 oktober 2010 ongegrond verklaard. Daaraan is het rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 5 november 2010 - op verzoek van appellante gecorrigeerd op 14 december 2010 - ten grondslag gelegd. Bij besluit van 27 december 2010 (bestreden besluit 2) is het bezwaar tegen het besluit van 23 november 2010 ongegrond verklaard. Daaraan is het rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 20 december 2010 ten grondslag gelegd.
2. De rechtbank heeft de tegen de bestreden besluiten ingestelde beroepen bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de volledigheid en zorgvuldigheid van de verrichte medische onderzoeken en aan de juistheid van de conclusies van het Uwv. De rechtbank heeft bovendien overwogen dat het standpunt van appellante dat zij verdergaand is beperkt dan door de verzekeringsartsen is aangenomen niet met medische informatie is onderbouwd.
3. In hoger beroep heeft appellante de juistheid van de uitspraak betwist. Zij heeft haar standpunt herhaald dat haar medische beperkingen in beide ZW-zaken zijn onderschat. Ook heeft zij erop gewezen dat de bij haar geconstateerde nierinsufficiëntie een verklaring is voor haar vermoeidheidsklachten en dat zij vanwege haar burn-out bovendien last heeft van concentratieproblemen. Appellante blijft er dan ook bij dat haar ziekengeld op 7 oktober 2010 en 24 november 2010 ten onrechte is beëindigd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtsreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak dient onder “zijn arbeid” in voormelde zin te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. In het geval van appellante is dit de functie van magazijnmedewerkster voor 40 uur per week bij [naam werkgever].
4.2. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de medische onderzoeken die ten grondslag zijn gelegd aan de bestreden besluiten voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Uit de rapporten van de bezwaarverzekeringsartsen van 5 november 2010 (gecorrigeerd op 14 december 2010) en 20 december 2010 blijkt dat deze artsen de dossiergegevens van appellante hebben bestudeerd en dat zij haar op het spreekuur van 5 november 2010 en 20 december 2010 zelf hebben gezien. Tevens blijkt uit die rapporten dat aan de vermoeidheidsklachten van appellante voldoende aandacht is gegeven en voldoende is gemotiveerd waarom er geen reden is om af te wijken van de conclusies van de primaire verzekeringsartsen. Voor zover appellante met haar beroepsgrond dat (thans) is komen vast te staan dat haar vermoeidheidsklachten voortkomen uit een nierinsufficiëntie bedoelt aan te geven dat haar klachten zijn onderschat, kan zij daarin niet worden gevolgd. Appellante heeft immers geen medische informatie ter onderbouwing van haar standpunt ingebracht. Eenzelfde oordeel treft appellantes standpunt dat geen rekening is gehouden met haar concentratieproblemen.
4.3. Hetgeen hierboven is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2012.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) P. Boer
TM