ECLI:NL:CRVB:2012:BY1242

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/6070 WWB + 10/6072 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, A. en B. te C., door het college van burgemeester en wethouders van Zwolle. Appellanten ontvingen sinds 25 november 2003 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant verrichtte vanaf mei 2008 werkzaamheden bij een restaurant en was verplicht om de daadwerkelijk gewerkte uren op te geven. Naar aanleiding van een melding dat appellant mogelijk meer dan dertig uur per maand werkte, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvatte dossieronderzoek, waarnemingen in de omgeving van het restaurant en het horen van getuigen en medewerkers van het restaurant. De bevindingen leidden tot de conclusie dat appellanten de inlichtingenverplichting hadden geschonden door geen volledige opgave te doen van de werkzaamheden.

Het college heeft bij besluit van 10 november 2009 de bijstand van appellanten vanaf 1 maart 2009 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd. Dit besluit werd door de rechtbank ongegrond verklaard, maar appellanten gingen in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de waarnemingen van de sociale recherche voor een belangrijk deel niet verifieerbaar waren, omdat de camerabeelden waren gewist. De beschikbare verklaringen boden onvoldoende bewijs dat appellant meer dan dertig uur per maand had gewerkt. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, waarbij het bestreden besluit werd vernietigd wegens een gebrek aan deugdelijke motivering.

De Raad herroept het besluit van 10 november 2009, omdat dit op dezelfde onhoudbare grondslag berustte. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellanten, die in totaal € 2.622,-- aan kosten dienden te vergoeden, evenals het griffierecht van € 152,--. De uitspraak werd gedaan op 16 oktober 2012.

Uitspraak

10/6070 WWB, 10/6072 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 september 2010, 10/573 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. en B. te C.]
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (college)
Datum uitspraak: 16 oktober 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. L.E. Nijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Nijk. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Guliker.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten ontvingen sinds 25 november 2003 bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden. Appellant verricht vanaf mei 2008 werkzaamheden bij [restaurant]. Vanaf 1 september 2008 is appellant de verplichting opgelegd om aan het college de daadwerkelijk gewerkte uren bij het restaurant op te geven.
1.2. Naar aanleiding van een melding, waaruit het vermoeden rees dat appellant meer werkt dan de dertig uur per maand die hij opgeeft aan het college, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. In dat kader is dossieronderzoek gedaan, zijn waarnemingen verricht in de omgeving van het restaurant en zijn appellanten, getuigen en medewerkers van het restaurant gehoord. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 6 november 2009.
1.3. Op grond van de resultaten van het onderzoek heeft het college bij besluit van 10 november 2009 de bijstand van appellanten vanaf 1 maart 2009 ingetrokken en de over de periode van 1 maart 2009 tot en met 30 september 2009 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 6.922,86 netto van appellanten teruggevorderd. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen volledige opgave te doen van de werkzaamheden die appellant bij het restaurant heeft verricht en dat als gevolg van die schending het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Volgens het college blijkt uit de waarnemingen die zijn verricht dat appellant meer dan dertig uur bij het restaurant heeft gewerkt.
1.4. Bij besluit van 23 februari 2010 (bestreden besluit), voor zover hier van belang, heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 10 november 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besteden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij hebben erop gewezen dat ter zitting bij de rechtbank is gebleken dat de sociale recherche geen waarnemingen in de omgeving van het restaurant heeft verricht, maar dat door een camera opnames van de voorzijde van het restaurant zijn gemaakt en dat de sociale recherche de camerabeelden heeft bekeken. Volgens appellanten zijn de bevindingen van de waarnemingen niet toetsbaar. Verder hebben appellanten aangevoerd dat de waarnemingen betrekking hebben op slechts negen dagen, verspreid over drie maanden en dat dit onvoldoende is om daarop een vast arbeidspatroon gedurende de gehele hier te beoordelen periode te baseren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het college heeft de intrekking van de bijstand niet beperkt tot een bepaalde periode. In een dergelijk geval bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het primaire intrekkingsbesluit. Dat betekent dat hier beoordeeld dient worden de periode van 1 maart 2009 tot en met 10 november 2009.
4.2. Een besluit tot intrekking van bijstand is een voor de bijstandsgerechtigde belastend besluit, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, in beginsel op het college rust.
4.3. Appellanten hebben ter zitting verklaard dat zij niet betwisten dat het geoorloofd is waarnemingen te verrichten met behulp van een camera. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de bevindingen van de waarnemingen een toereikende grondslag bieden voor het standpunt van het college dat appellant in de hier te beoordelen periode meer uren bij het restaurant heeft gewerkt dan de dertig uur per maand die hij bij het college heeft opgegeven.
4.4. Vaststaat dat met behulp van een camera opnames zijn gemaakt van de voorzijde van het restaurant om zicht te krijgen op de werkzaamheden van appellant in het restaurant. De data en de tijdstippen van de opnames zijn geregistreerd. Een sociaal rechercheur heeft de camerabeelden bekeken en in het onder 1.2 genoemde rapport verslag gedaan van zijn waarnemingen. De met het oog op de te beoordelen periode relevante waarnemingen waarvan verslag is gedaan, betreffen camerabeelden die zijn gemaakt op diverse tijdstippen op 13, 14 en 15 maart 2009, 8, 9 en 10 mei 2009 en 24, 25 en 26 september 2009. Vaststaat dat de camerabeelden zijn gewist. In hoger beroep heeft het college een aantal zogenoemde ‘frameprints’ (prints) overgelegd. Een print bevat een afdruk van een camerabeeld met vermelding van tijdstip en datum waarop de opname is gemaakt. Er zijn alleen prints overgelegd van camerabeelden die in maart 2009 en mei 2009 zijn gemaakt Prints van camerabeelden die in september 2009 zijn gemaakt, ontbreken. De op de wel overgelegde prints vermelde data en de tijdstippen corresponderen weliswaar met de in het verslag van de waarnemingen vermelde data en tijdstippen, maar hetgeen in het verslag als waarneming is vermeld, is lang niet altijd duidelijk zichtbaar op de prints. Het voorgaande betekent dat de waarnemingen, zoals vermeld in het rapport, voor een belangrijke deel niet verifieerbaar zijn. Voor zover de waarnemingen wel verifieerbaar zijn, blijkt daaruit dat appellant op enkele dagen het restaurant is binnen gegaan. Ofschoon de tijdstippen waarop appellant het restaurant heeft betreden niet corresponderen met uren die appellant volgens zijn opgave bij het restaurant heeft gewerkt, kan op basis van de waarnemingen niet worden geconcludeerd dat appellant meer uren bij het restaurant heeft gewerkt dan hij bij het college heeft opgegeven. Ook de inhoud van de door de getuigen en de medewerkers van het restaurant afgelegde verklaringen bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het standpunt dat appellant meer dan dertig uur per maand bij het restaurant heeft gewerkt. Slechts een anonieme getuige heeft anders verklaard, maar die verklaring dient buiten beschouwing te blijven omdat de mogelijkheid van verificatie daarvan ontbreekt.
4.5. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berust. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van appellanten gegrond verklaren en het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de intrekking en de terugvordering wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen. Tevens bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb het besluit van 10 november 2009 te herroepen nu dit besluit op dezelfde onhoudbaar gebleken grondslag berust en niet aannemelijk is dat dit gebrek nog kan worden hersteld.
5. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de kosten van bezwaar van appellanten en in hun proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 874,-- in bezwaar, € 874,-- in beroep en € 874,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. Verder komen voor vergoeding in aanmerking de reiskosten die appellant heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting van de Raad. Deze worden begroot op € 27,60.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 23 februari 2010 voor zover dat
ziet op de intrekking en terugvordering van bijstand;
- herroept het besluit van 10 november 2009 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 23 februari 2010;
- veroordeelt het college in de kosten van appellanten tot een bedrag van € 2.622,--, te betalen aan de griffier van de Raad;
- bepaalt dat het college aan appellanten het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 152,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en E.J. Govaers en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2012.
(getekend) J.J.A. Kooijman
De griffier is buiten staat te tekenen