ECLI:NL:CRVB:2012:BY4336

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/333 WAO + 11/506 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van medische grondslagen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van de WAO-uitkering van betrokkene, die sinds 15 november 1999 ziek was door hart- en psychische klachten. De Raad volgde het oordeel van de deskundige cardioloog Simoons, die de fysieke belastbaarheid van betrokkene correct had ingeschat. Dit oordeel werd ondersteund door het rapport van psychiater dr. C.C. Kan, die concludeerde dat de beperkingen van betrokkene meer psychisch van aard waren dan fysiek. De rechtbank had eerder het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, maar de Raad oordeelde dat de medische grondslag van het besluit uiteindelijk standhield. De Raad oordeelde dat de FML, zoals aangepast door bezwaarverzekeringsarts Van Erk-Raes, correct was en dat er geen aanleiding was om de toelichtingen op de geduide functies voor onjuist te houden. De Raad verklaarde het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond, waarmee de eerdere uitspraak van de rechtbank werd vernietigd. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/333 WAO, 11/506 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 27 december 2010, 08/5080 WAO (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 16 november 2012.
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld en ter motivering daarvan een rapport van de bezwaarverzekeringsarts G.J.A. van Kasteren-van Delden van 5 januari 2011 overgelegd.
Namens betrokkene heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, eveneens hoger beroep ingesteld.
Betrokkene en het Uwv hebben naar aanleiding van de hoger beroepen verweerschriften ingediend. Het Uwv heeft voorts op het verweerschrift van betrokkene gereageerd door overlegging van het rapport van Van Kasteren-van Delden van 11 april 2011.
Het onderzoek ter zitting in beide gedingen vond plaats op 22 juli 2011.
Betrokkene is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
De Raad heeft het onderzoek heropend omdat het niet volledig is geweest en heeft ter voortzetting van het onderzoek de psychiater dr. C.C. Kan benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek. Deze deskundige heeft op 29 februari 2012 schriftelijk verslag van het onderzoek uitgebracht.
Betrokkene en het Uwv - de laatste door overlegging van het rapport van de bezwaarverzekeringsarts S.N. van Erk-Raes van 15 mei 2012 met bijlagen - hebben op het verslag van de deskundige gereageerd.
De deskundige heeft desgevraagd op het rapport van Van Erkel-Raes gereageerd met een nader rapport van 17 juli 2012.
Het Uwv heeft desgevraagd een nadere arbeidskundige toelichting verstrekt door middel van overlegging van het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige G.C.M. van Heeswijk van
6 juli 2012.
Het onderzoek ter zitting in beide gedingen heeft andermaal plaats gevonden op 5 oktober 2012. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van Berkel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene was werkzaam als administrateur toen hij zich met ingang van 15 november 1999 ziek meldde als gevolg van hart- en psychische klachten. Aan betrokkene is met ingang van 13 november 2000 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar de klasse 65 tot 80%. Deze uitkering is met ingang van 21 februari 2002 herzien naar de klasse 80 tot 100%.
1.2. Betrokkene is in het kader van een herbeoordeling op 20 juni 2008 onderzocht door een verzekeringsarts. In een rapport van dezelfde datum concludeerde deze arts dat de psychische belastbaarheid van betrokkene, die ten tijde van het onderzoek 24 uur per week werkzaam was als zelfstandig administrateur, verbeterd was ten opzichte van het vorige onderzoek. Wel achtte de verzekeringsarts betrokkene nog licht beperkt ten aanzien van conflicthantering, werken met hoge tijdsdruk en frequente deadlines. De fysieke belastbaarheid oordeelde zij beperkt als gevolg van de cardiale aandoening. Een urenbeperking achtte de verzekeringsarts niet aangewezen, behoudens werken in de nachtelijke uren. De beperkingen werden neergelegd in een FML van 20 juni 2008. Bij het arbeidskundig onderzoek werd na functieduiding een verlies van verdienvermogen van 72,61% vastgesteld. Hierna herzag het Uwv bij besluit van 17 juli 2008 de WAO-uitkering van betrokkene met ingang van 9 september 2008 naar de klasse 65 tot 80%.
2. In de bezwaarprocedure beschreef bezwaarverzekeringsarts Van Kasteren-van Delden in haar rapport van 11 september 2009 de medische gegevens van de behandelende cardioloog en klinische psycholoog uit 2000 en nam zij kennis van het onderzoek van de verzekeringsarts en de ter hoorzitting overgelegde informatie van de huisarts van 29 augustus 2008. Die informatie bevatte ook brieven van de cardiologen Melman en Visser van 3 maart 2006 en 17 augustus 2007. Na weging van al deze gegevens en het besprokene ter hoorzitting, zag deze bezwaarverzekeringsarts geen verzekeringsgeneeskundige argumenten om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts. Zij zag in een nader rapport van 24 september 2008, ook naar aanleiding van een telefoonrapport over een gesprek met betrokkene op 18 september 2008 over controle bij de cardioloog waarbij geen fietsproef had plaatsgevonden, geen aanleiding haar conclusies te wijzigen. Bij besluit van 26 september 2008 (bestreden besluit) verklaarde het Uwv, voor zover hier van belang, het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 17 juli 2008 ongegrond.
3.1. De rechtbank heeft naar aanleiding van het beroep van betrokkene, die onder andere het standpunt innam dat ten onrechte geen urenbeperking was gesteld, het onderzoek op haar zitting van 2 oktober 2009 geschorst en de cardioloog prof. dr. M.L. Simoons benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek.
3.2. De deskundige Simoons concludeerde in een rapport van 10 februari 2010 dat de belangrijkste klacht van betrokkene een gevoel van vermoeidheid en concentratieverlies na vier uur werken was. Volgens de deskundige was er sprake van langdurige verwerkingsproblematiek na zijn hartinfarct en liggen de beperkingen meer op het psychische vlak en niet op het fysieke vlak. De fysieke belastbaarheid achtte de deskundige adequaat beschreven. Met het oog op de verwerkingsproblematiek adviseerde Simoons de medisch psycholoog dr. R.A.M. Erdman te benoemen als deskundige.
3.3. De rechtbank nam het advies van Simoons over en benoemde de psycholoog Erdman als deskundige voor het instellen van een onderzoek. In een rapport van 1 juni 2010 concludeerde Erdman dat bij betrokkene sprake was van een gemengd beeld van een angststoornis door myocardinfarct en een dysthyme stoornis. Erdman adviseerde tot wekelijkse gesprekken met een psycholoog ter behandeling van de verwerkingsproblematiek en een hartrevalidatieprogramma ter vergroting van het zelfvertrouwen in mentale en fysieke zin.
3.4. De deskundige Simoons heeft naar aanleiding van de reacties van betrokkene en het Uwv in een nader rapport van 15 juli 2010 nogmaals aangegeven dat het prestatievermogen van betrokkene niet zozeer beperkt wordt door de fysieke toestand maar door zijn psychische draagkracht. Voorts meende hij op grond van de door betrokkene verstrekte gegevens over zijn werkzaamheden dat, zoals betrokkene aangaf, sprake zou moeten van een urenbeperking tot vier à vijf uur per dag.
3.5. Het Uwv en betrokkene hebben vervolgens nog toegelicht waarom zij het niet onderscheidenlijk wel eens waren met het nader rapport van de deskundige Simoons.
4.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit, voor zover hier van belang, gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Tevens gaf de rechtbank beslissingen over vergoeding van griffierecht en proceskosten.
4.2. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene alleen beroep tegen het bestreden besluit heeft ingesteld ten aanzien van de herziening van de WAO-uitkering van betrokkene.
4.3. De rechtbank overwoog - onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad, die inhoudt dat de bestuursrechter het oordeel van een door hem ingeschakelde deskundige in beginsel dient te volgen - over de rapporten van Simoons en Erdman het volgende:
“De rechtbank komt op basis van de rapportages van Simoons tot de conclusie dat de fysieke beperkingen van eiser juist zijn vastgesteld, maar leidt uit de rapportage van Erdman het tegenovergestelde af wat betreft de beperkingen die voortvloeien uit eisers psychische klachten. In dit verband hecht de rechtbank waarde aan de opmerking van Erdman dat door toedoen van een of een combinatie van de door hem genoemde interventies volledige arbeidsongeschiktheid in de toekomst tot de mogelijkheid zal kunnen gaan behoren. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser ten tijde van de datum in geding niet 40 uur per week inzetbaar was.”
4.4. Uit hetgeen is weergegeven in overweging 4.3 trok de rechtbank de conclusie dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag berust en daarom diende te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5.1. Het Uwv heeft zich in hoger beroep gemotiveerd gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank over het rapport van Erdman.
5.2. Het hoger beroep van betrokkene is gericht tegen de uitgesproken proceskostenveroordeling.
6.1. De Raad heeft in het hoger beroep van het Uwv en het verhandelde ter zitting van 22 juli 2011 aanleiding gezien psychiater dr. C.C. Kan als deskundige te benoemen. Deze deskundige heeft in zijn rapport van 29 februari 2012 verslag gedaan van zijn onderzoek op 9 november 2011. In het rapport heeft Kan een uitgebreide anamnese opgenomen, heeft hij de beschikbare medische informatie besproken en gewogen en heeft hij aan de hand van de bevindingen en conclusies van zijn onderzoek de hem voorgelegde vragen beantwoord. Kan stelde bij zijn onderzoek geen afwijkingen op cognitief gebied vast. Hij oordeelde wel dat nog steeds en ook op de datum in geding sprake was van een verwerkingsprobleem, zij het niet in die ernstige mate als is beschreven door de psycholoog Mulders op 27 september 2000. Diagnostisch past het beeld, volgens Kan, bij een chronische aanpassingsstoornis, niet gespecificeerd. Daarbij is de mate van somberheid en angst niet dusdanig dat - in lijn met de conclusie van Erdman - gesproken kan worden van een aanpassingsstoornis met angst of depressieve stemming. Kan kon zich verenigen met de vastgestelde belastbaarheid in rubriek 1 van de FML maar miste in rubriek 2 met name een beperking op het onderdeel emotionele problemen van anderen hanteren. Kan kon zich vanuit het psychiatrisch toestandsbeeld op de datum in geding ook verenigen met het verzekeringsgeneeskundig oordeel dat geen urenbeperking noodzakelijk was. Wel merkte Kan daarbij op dat een onderzoek door een cardioloog naar de volgens betrokkene als belangrijkste beperkingen aangegeven symptomen (vermoeidheid, energie- en concentratievermindering) in relatie tot zijn cardiologische status en medicatiegebruik een meerwaarde kan hebben.
6.2.1. Betrokkene heeft in reactie op het rapport van Kan gesteld dat hij niet heeft aangegeven welke beperkingen in rubriek 2 van de FML zouden moeten worden opgenomen en achtte het oordeel van Kan op de vraag over de urenbeperking niet consistent.
6.2.2. Bezwaarverzekeringsarts Van Erk-Raes heeft op basis van haar in de rubriek Procesverloop reeds vermelde reactie op het rapport van de deskundige Kan de FML aangepast door daarin ook een beperking op het onderdeel 2.6.1 op te nemen. Voorts verwees zij, naar aanleiding van het advies van Kan betreffende nader onderzoek door een cardioloog, naar de visie van Simoons inzake de verwerkingsproblematiek. Volgens Van Erk-Raes vindt in feite noch de psychiater noch de cardioloog een verklaring voor de vermoeidheidsklachten.
6.3. De deskundige Kan heeft - daarnaar gevraagd door de Raad - in een nader rapport van 17 juni 2012 gesteld dat met de door Van Erk-Raes in de FML opgenomen aanvullende beperking een juiste interpretatie is gegeven van de door hem aangewezen geachte aanvulling in de FML en dat rubriek 2 van de FML geen verdere aanvulling behoeft. Hierna heeft de bezwaararbeidsdeskundige van Heeswijk in zijn in de rubriek Procesverloop vermelde rapport de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies nader gemotiveerd in het licht van de aanvullende beperking op het meergenoemde onderdeel.
6.4.1. De Raad overweegt, evenals de rechtbank, dat als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich wat betreft het oordeel van de door de Raad in hoger beroep ingeschakelde deskundige Kan voor. Zijn rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Dat het rapport afwijkt van het oordeel van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige psycholoog Erdman doet hieraan niet af. Daarvoor heeft de deskundige Kan in zijn rapport een afdoende motivering gegeven. Ook de in 6.2.1 weergegeven reactie van betrokkene geeft geen aanleiding voor afwijken van het hiervoor geformuleerde uitgangspunt nu de deskundige Kan in zijn nader rapport uitdrukkelijk heeft gesteld zich te kunnen verenigen met de door Van Erk-Raes gewijzigde FML.
6.4.2. De Raad ziet evenwel geen aanleiding de deskundige te volgen in zijn advies een cardioloog te benoemen als deskundige. In eerste aanleg is immers door de rechtbank een cardioloog als deskundige benoemd en die heeft nu juist geadviseerd tot een nader onderzoek naar de volgens hem vooropstaande verwerkingsproblematiek. De Raad onderschrijft dan ook de in 6.2.2 weergegeven reactie van Van Erk-Raes op dit punt en is, anders dan betrokkene, van oordeel dat de vraag aan de deskundige Kan over de urenbeperking door hem vanuit psychiatrisch oogpunt bezien niet inconsistent is beantwoord doordat hij daaraan een advies voor benoeming van een deskundige cardioloog heeft toegevoegd.
6.5.1. De overwegingen 6.4.1 en 6.4.2 leiden de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad een oordeel geven over het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit.
6.5.2. De Raad ziet, evenals de rechtbank, aanleiding het oordeel van de deskundige cardioloog Simoons te volgen, voor zover dat in feite inhoudt dat de fysieke belastbaarheid van betrokkene in de FML vanuit cardiologisch oogpunt bezien juist is ingeschat. Dit oordeel van Simoons gevoegd bij het oordeel van Kan, dat heeft geleid tot aanvulling van de FML met een beperking op het onderdeel 2.6.1., brengt de Raad tot de slotsom dat de rechtbank het oordeel van Erdman onjuist heeft geduid en dat de medische grondslag van het bestreden besluit uiteindelijk in rechte stand houdt.
6.5.3. Uitgaande van de juistheid van de FML, zoals door Van Erk-Raes is aangepast, ziet de Raad geen aanleiding de toelichtingen op de geduide functies, zoals vervat in de arbeidskundige rapporten van 7 juli 2008 en 6 juli 2012, voor onjuist te houden.
6.6. De overwegingen 6.5.1 tot en met 6.5.3 brengen de Raad tot de slotsom dat het het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond moet worden verklaard. Hierin ligt tevens besloten dat de Raad niet meer toekomt aan een oordeel over het hoger beroep van betrokkene.
7. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2012.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) K.E. Haan
JL