ECLI:NL:CRVB:2012:BY4564

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/2625 WSFBSF-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vordering wegens meerinkomen in studiefinanciering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De appellant, S. Kistemaker, had in 2008 studiefinanciering ontvangen van januari tot en met juli. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had bij besluit van 16 april 2011 een vordering wegens meerinkomen vastgesteld, welke na bezwaar bij besluit van 25 juli 2011 werd gehandhaafd. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het toetsingsinkomen correct was vastgesteld en dat appellant voldoende was geïnformeerd over de bijverdiengrens.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten en voegde hij nieuwe stukken toe die volgens hem relevant waren voor de beoordeling. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de argumenten van appellant niet nieuw waren en dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad benadrukte dat de hoogte van het inkomen van een student geen invloed heeft op het recht op studiefinanciering en dat de vordering wegens meerinkomen losstaat van het recht op studiefinanciering. De Raad concludeerde dat de omzetting van de prestatiebeurs in een gift geen invloed had op de vordering wegens meerinkomen, en dat de vordering dus terecht was opgelegd.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

12/2625 WSFBSF-PV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 28 maart 2012, 11/1285 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister)
Zitting heeft: I.M.J. Hilhorst-Hagen
Griffier: G.J. van Gendt
Ter zitting zijn verschenen: S. Kistemaker, appellant, en mr. G.J.M. Naber, vertegenwoordiger van de Minister
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. Appellant heeft in 2008 studiefinanciering genoten van januari tot en met juli. De Minister heeft bij besluit van 16 april 2011 over deze periode een vordering wegens meerinkomen ten laste van appellant vastgesteld. De vordering is na bezwaar bij besluit van 25 juli 2011 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft het door appellant tegen het besluit van 25 juli 2011 ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het toetsingsinkomen, waarvan het meerinkomen is afgeleid, door de Minister juist is vastgesteld. De grond dat appellant onvoldoende is geïnformeerd over de bijverdiengrens is door de rechtbank gemotiveerd verworpen. In de periode waarover het hier gaat was er namelijk voldoende voorlichtingsmateriaal beschikbaar. De vordering uitsluitend baseren op de maanden waarin het meerinkomen is ontstaan, is volgens de rechtbank, gelet op de wettelijke regeling, niet mogelijk.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank bij de beoordeling van het beroep ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het onjuist en onvolledig handelen van de Minister. Daarnaast heeft hij gewezen op nieuwe stukken die bij de beoordeling van het geschil een rol zouden kunnen spelen.
4.1. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. De Raad ziet geen reden over deze gronden anders te oordelen dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gedaan en sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank. De Raad voegt daaraan toe dat de hoogte van het inkomen van een student niet van invloed is op het recht op studiefinanciering en dat voor de toekenning van studiefinanciering dus geen voorwaarde is dat het inkomen onder de bijverdiengrens blijft. Zoals namens de Minister ter zitting is toegelicht staan het recht op studiefinanciering en de vordering wegens meerinkomen in die zin los van elkaar.
4.2. Het (enige) nieuwe stuk dat appellant in hoger beroep heeft overgelegd is een brief van 9 januari 2011 die betrekking heeft op de omzetting van appellants prestatiebeurs in een gift. De inhoud van deze brief laat, zoals namens de Minister is toegelicht en dus anders dan appellant blijkbaar meent, de vordering ongemoeid, nu de vorm waarin de studiefinanciering is verstrekt niet relevant is bij het bepalen van de vordering wegens meerinkomen. Dat appellant zijn beurs niet hoeft terug te betalen omdat die is omgezet in een gift, betekent niet dat de vordering wegens meerinkomen ten onrechte is opgelegd. Het hoger beroep slaagt dus niet.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) G.J. van Gendt (getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
KR