10/3739 WAO - T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 mei 2010, 08/1659 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 16 november 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.P. Kuhn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van een enkelvoudige kamer van de Raad heeft plaatsgevonden op 14 januari 2011. Namens appellante is mr. Kuhn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
De Raad heeft prof. dr. A.H. Schene, psychiater, als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. De deskundige heeft op 7 juni 2011 een schriftelijk verslag van zijn onderzoek aan de Raad uitgebracht.
Over en weer hebben partijen als ook prof. Schene nadere reacties gegeven.
De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
Op 5 oktober 2012 heeft andermaal onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Namens appellante is mr. Kuhn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.P.A. Loogman.
1.1. Appellante, laatstelijk werkzaam als schoonmaker voor 12,5 uur per week, is op 2 februari 1990 uitgevallen met diverse pijnklachten van de borst, schouder, polsen, handen, rug en benen. Met ingang van 5 februari 1991 is haar een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschikt-heidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Op basis van een herbeoordeling heeft er op 24 mei 2007 een medisch onderzoek plaatsgevonden. Na anamnese en onderzoek heeft arts H.B.G. Borninkhof geconcludeerd dat appellante met name spanningsklachten heeft met wisselende angstklachten. De arts heeft vastgesteld dat appellante in verband met haar klachten beperkt is ten aanzien van frequente piekbelasting, conflicthantering en frequente interactie met patiënten/klanten. Vanwege een verstoorde energiehuishouding acht de arts een urenbeperking aannemelijk waarbij appellante voor 6 uur per dag, gedurende 30 uur per week belastbaar wordt geacht. De voor haar geschikte werkzaamheden dienen duidelijk gestructureerd te zijn waarbij de uitvoeringsomstandigheden niet sterk wisselen. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige met inachtneming van de beperkingen een aantal functies geduid waarmee appellante nog een zodanig loon kan verdienen dat in vergelijking met het maatgevende inkomen geen sprake is van verlies van verdiencapaciteit. Bij besluit van 17 juli 2007 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 18 september 2007 ingetrokken onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per die datum minder dan 15% was.
1.3. In bezwaar heeft appellante aangevoerd dat zij naast de psychische klachten ook fysieke klachten (knieklachten en astma) heeft waardoor zij meer beperkt is dan aangenomen en zich hierdoor niet in staat acht de haar geduide functies te verrichten. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellante nader onderzocht. Uit nadere informatie van de huisarts van 4 februari 2008 is gebleken dat er in verband met de angst- en paniekklachten sinds 2002 geen contacten meer zijn geweest. De bezwaarverzekeringsarts komt in een rapportage van 18 maart 2008 tot de conclusie dat appellante het advies van de huisarts om te gaan bewegen niet heeft opgevolgd en inactief is gebleven. Dit gedrag is niet vanuit een psychiatrische aandoening te verklaren. Voor de fysieke klachten heeft de bezwaarverzekeringsarts evenmin medische aanknopingspunten gevonden. Uit informatie van de huisarts blijkt dat de longfunctie normaal is. Bij eigen medisch onderzoek heeft de bezwaarverzekeringsarts geen longfunctiestoornis gevonden. Er is geen reden om een beperking op stof, damp, rook, gas op te nemen. De door de primaire arts vastgestelde urenbeperking heeft de bezwaarverzekeringsarts, in het licht van de Standaard beperking arbeidsduur uit 2000, niet gerechtvaardigd geacht en heeft deze om die reden laten vallen met dien verstande dat appellante niet ’s nachts kan werken. Tot slot heeft de bezwaarverzekeringsarts opgemerkt dat niet valt in te zien waarom appellante geen medewerking zou kunnen verlenen aan re-integratie. De Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is vervolgens gecorrigeerd. Na een onderzoek door de bezwaararbeidskundige heeft het Uwv bij besluit van 22 april 2008 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 september 2007 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Zij heeft daartoe overwogen dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is geweest en dat de door de bezwaarverzekeringsarts nader vastgestelde beperkingen van appellante voor het verrichten van arbeid en de aan de hand daarvan opgestelde FML voor juist moeten worden gehouden. De omstandigheid dat het Uwv pas in beroep de geschiktheid van de geselecteerde functies afdoende heeft gemotiveerd, is voor de rechtbank aanleiding geweest om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. Aangezien de rechtbank van oordeel was dat met het rapport van 2 december 2009 van de bezwaararbeidsdeskundige de geschiktheid van de functies voor appellante alsnog in voldoende mate was aangetoond, heeft zij aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand te laten.
3.1. Appellante heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Daarbij heeft zij naar voren gebracht dat onvoldoende rekening is gehouden met haar fysieke klachten. Voorts meldt appellante dat zij vanwege haar angst- en paniekklachten niet in staat is enige activiteit op te bouwen, laat staan een werkroutine. Er dient altijd iemand van de familie of vrienden bij haar aanwezig te zijn voor hulp of initiatieven. Zelf komt zij tot niets. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante informatie van 14 januari 2011 van psychiater S. Sidali, van de GGZ, overgelegd bij wie zij sinds 2009 in verband met deze klachten onder behandeling is gekomen. Deze psychiater geeft aan dat appellante lijdt aan een bipolaire stoornis II waarmee het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden. Voorts zijn de geduide functies niet geschikt voor haar omdat de belasting daarvan haar krachten en bekwaamheden te boven gaan.
3.2. De in rubriek I van deze uitspraak vermelde deskundige prof. Schene heeft appellante op drie verschillende data, 4, 5 en 13 april 2011, gezien en onderzocht. Op 7 juni 2011 heeft hij verslag gedaan van zijn onderzoek. Prof. Schene heeft bij appellante de diagnose generaliseerde angststoornis en paniekstoornis met agorafobie gesteld. De beperkingen van appellante liggen in het sociaal functioneren. Appellante heeft dagelijks paniekaanvallen, overmatige bezorgdheid, rusteloosheid en slechte concentratie. Zij vermijdt vanwege haar paniekstoornis met agorafobie openbare plaatsen. Als zij zich buitenshuis begeeft doet zij dat altijd onder begeleiding van een familielid. Vanwege haar gegeneraliseerde angststoornis kan zij emotionele problemen van anderen moeilijk hanteren. Dat appellante voltijds beroepsmatig zou kunnen functioneren, komt niet overeen met de door de deskundige gestelde diagnose die functionele beperkingen met zich brengen.
3.3. Bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek heeft, naar aanleiding van de expertise en de nadere beantwoording van de deskundige naar aanleiding van reacties op de expertise, de beperkingen aangescherpt en vastgelegd in een FML van 7 juni 2012. In haar rapport van 4 juni 2012 heeft zij gemotiveerd aangegeven dat in de FML een urenbeperking wordt aangenomen van 4 uur per dag, 20 uur per week, ondanks het feit dat zij van mening blijft dat hiervoor geen medische grondslag is. Wat betreft het concentratieniveau van appellante, heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat in het rapport geen ernstige cognitieve stoornissen worden beschreven. Eerst na 30 minuten is een tekortkoming beschreven. Bij de volgende onderzoeksdata was dit op een eerder tijdstip reeds het geval. Daarom heeft de bezwaarverzekeringsarts een beperking aangenomen op “vasthouden van aandacht” met een maximum van een half uur. Tevens zijn aanvullende beperkingen aangenomen op te items “het verdelen van aandacht”, “het hanteren van emotionele problemen van anderen” en “vervoer”. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 7 juni 2012 naar aanleiding van de nieuwe FML bezien of de geduide functies qua belasting voor appellante geschikt zijn. Een aantal functies is vervallen, maar er resteren drie functies op grond waarvan de schatting gehandhaafd kan blijven. Het vervallen van de betreffende functies heeft aldus geen gevolgen voor het bestreden besluit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad overweegt dat volgens zijn vaste rechtspraak het oordeel van een door de bestuursrechter geraadpleegde onafhankelijke deskundige in beginsel dient te worden gevolgd, tenzij er sprake is van omstandigheden die aanleiding geven tot het maken van een uitzondering op deze regel.
4.2. In het licht van evenvermelde regel, heeft de bezwaarverzekeringsarts de FML aangescherpt met onder meer een urenbeperking van 4 uur per dag, gedurende 20 uur per week. Met deze urenbeperking is de bezwaarverzekeringsarts voldoende tegemoet gekomen aan de bevindingen van prof. Schene zoals zijn neergelegd in het rapport. De Raad onderschrijft hetgeen bezwaarverzekeringsarts Koek in haar rapport van 4 juni 2012 daartoe gemotiveerd heeft aangegeven. Daarbij acht de Raad, indachtig de datum in geding van 18 september 2007, tevens van belang het medisch onderzoek van de arts Borninkhof, zoals beschreven in zijn rapport van 24 mei 2007. Daaruit valt op te maken dat appellante dagactiviteiten ontplooit en dat zij op de dag geen structurele rust/slaappauzes neemt. Wat betreft het concentreren en verdelen van aandacht, is met de aangescherpte FML eveneens voldoende tegemoet gekomen aan appellantes klachten. Ook met betrekking tot deze klachten blijkt uit het rapport van 24 mei 2007 van Borninkhof, onder “psychisch onderzoek” dat sprake is van een helder bewustzijn, oriëntatie in tijd, plaats en persoon is ongestoord. Verder kon appellante zich tijdens het gesprek voldoende concentreren en de aandacht vasthouden. Gelet op deze omstandigheden is met de FML van 7 juni 2012 voldoende rekening gehouden met de klachten van appellante door de items “vasthouden en verdelen van aandacht” en “emotionele problemen van anderen hanteren” nader te beperken. Ten aanzien van de fysieke klachten heeft bezwaarverzekeringsarts Koek in haar rapport van 10 april 2012 gemotiveerd aangegeven dat met de FML voldoende tegemoet is gekomen aan haar klachten. Appellante heeft in hoger beroep hieromtrent geen nieuwe medische gegevens in het geding gebracht.
4.3. Prof. Schene heeft in zijn nadere reactie van 26 april 2012 aangegeven dat appellante voor het vervoer alleen onder begeleiding van een vertrouwd familielid haar woning durft te verlaten vanwege de agorafobie. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de FML het item “vervoer” beperkt met: “is voor vervoer aangewezen op hulp van anderen” met als toelichting “voor geestelijke steun”. De Raad constateert dat met deze formulering de beperkingen op het item “vervoer” ten onrechte niet geheel in lijn ligt met hetgeen de deskundige over begeleiding heeft vastgesteld. Noch heeft de bezwaarverzekeringsarts onderbouwd waarom tot deze (minder zware) beperking is gekomen. Vanwege dit gebrek in de FML kan de Raad thans niet beoordelen of de geduide functies geschikt zijn voor appellante nu de vraag of appellante in staat is een werkplek te bereiken, in het licht van hetgeen de deskundige heeft gesteld, niet beantwoord is. Daarom ziet de Raad met het oog op het kunnen geven van een finaal oordeel in dit geschil aanleiding het Uwv met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet op te dragen het vastgestelde motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daarbij dient alsnog de door de deskundige voorgestelde beperking op het item “vervoer” overgenomen te worden in de FML. De bezwaarverzekeringsarts en de -arbeidsdeskundige dienen, in onderling overleg, te beoordelen hoe de door de deskundige voorgestelde beperking vormgegeven kan worden in de praktijk. Daarbij dient tevens betrokken te worden hoe de continuïteit van begeleiding door een vertrouwd persoon, kan worden gegarandeerd. Tot slot dienen de consequenties van één en ander voor de geduide functies te worden beoordeeld.
De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na het verzenden van deze tussenuitspraak het in 4.3 vermelde gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2012.