ECLI:NL:CRVB:2012:BY4614

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-7484 AW-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over afwijzing verzoek om schadevergoeding van een wijkagent met psychische klachten

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 29 november 2012, wordt het hoger beroep behandeld van de Korpsbeheerder van de politieregio Haaglanden tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding van een wijkagent die na traumatische ervaringen in 2001 en 2003 psychische klachten heeft ontwikkeld, waaronder PTSS. De rechtbank had geoordeeld dat de vordering van de wijkagent niet was verjaard, omdat hij pas na zijn tweede uitval in 2003 zich bewust werd van de blijvende gevolgen van de traumatische gebeurtenissen. De Raad bevestigt deze conclusie en oordeelt dat de verjaringstermijn pas begint te lopen op het moment dat de ambtenaar in actie had kunnen komen, wat in dit geval was na de uitval in 2003. De Raad draagt de appellant op om binnen zes weken een inhoudelijk besluit te nemen op de bezwaren van de wijkagent tegen het eerdere afwijzende besluit van 12 mei 2009. De uitspraak benadrukt de zorgplicht van de werkgever en de noodzaak om adequaat te reageren op de psychische klachten van werknemers, vooral in het geval van politieambtenaren die met traumatische situaties worden geconfronteerd.

Uitspraak

11/7484 AW-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 16 november 2011, 10/6536 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Korpsbeheerder van de politieregio Haaglanden (appellant)
[A. te B.]
Datum uitspraak 29 november 2012.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. W. de Klein, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C.J. van den Brekel, advocaat, en mr. M.W. Kolkman. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. N.D. Dane, advocaat.
OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene was sedert 1978 in dienst van de (rechtsvoorganger van de) politieregio Haaglanden en vanaf 1995 werkzaam als wijkagent bij bureau [naam wijkbureau]. Nadat hij een aantal ingrijpende gebeurtenissen had meegemaakt is hij in 2001 uitgevallen met psychische klachten, later aangeduid als PTSS. Na behandeling daarvan is betrokkene teruggekeerd in het korps, aanvankelijk op arbeidstherapeutische basis. Begin 2003 is hij opnieuw uitgevallen met dezelfde klachten.
1.2. Begin 2001 heeft betrokkene zich ziek gemeld wegens psychische klachten. Hierbij heeft hij aangegeven dat die klachten waren veroorzaakt door traumatische gebeurtenissen tijdens de uitoefening van zijn functie in 2000. Voor deze psychische klachten (een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een matig ernstige depressieve stoornis, eenmalige episode) is betrokkene vanaf maart 2001 tot september 2001 behandeld in het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam (AMC). Eind september voldeed betrokkene volgens zijn behandelaar niet meer aan de diagnose PTSS. De depressieve stoornis was toen gedeeltelijk in remissie.
1.3. Vanaf juli 2002 is betrokkene zijn functie als wijkagent weer volledig gaan vervullen. Op 31 januari 2003 heeft hij zich weer ziek gemeld op grond van psychische klachten. Eind 2004 is betrokkene volledig arbeidsongeschikt verklaard en met ingang van 1 december 2005 is aan hem ontslag verleend op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte.
1.4. Bij brief van 12 januari 2007 heeft betrokkene appellant aansprakelijk gesteld voor alle door hem geleden en nog te lijden schade, voortvloeiend uit de ziekte van betrokkene. Bij brief van 20 november 2007 heeft betrokkene die schade nader onderbouwd en een overzicht ingediend van een aantal ernstige ongevallen waarmee hij gedurende zijn diensttijd is geconfronteerd. Gesteld is dat er niet altijd voldoende adequate voorzieningen zijn geweest voor hulp en begeleiding na het meemaken van ernstige calamiteiten en dat daarmee niet is voldaan aan de zorgplicht van appellant als werkgever. Hierbij is aangegeven dat de ziekte van appellant is aangemerkt als een beroepsziekte in de zin van artikel 1 van het Besluit bezoldiging politie.
1.5. Bij besluit van 12 mei 2009 heeft appellant op dit verzoek om schadevergoeding afwijzend beslist. Hierbij is overwogen dat appellant heeft voldaan aan zijn zorgplicht en dat aan betrokkene adequate hulp en begeleiding is geboden. Het door betrokkene tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft appellant bij besluit van 6 oktober 2010 ongegrond verklaard. Hierbij is het verzoek met een beroep op verjaring afgewezen.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat de vordering is verjaard. Het moment waarop betrokkene in actie had moeten komen achtte de rechtbank gelegen in de periode tussen zijn uitval op 31 januari 2003 en de bekendmaking van het ontslagbesluit in november 2005. Op enig moment in die periode moet het volgens de rechtbank aan betrokkene duidelijk zijn geworden dat de confrontatie met het ongeval in 2000 kennelijk blijvende gevolgen had en dat zijn klachten klaarblijkelijk zo ernstig waren dat deze tot schade zouden kunnen leiden, waaronder inkomensschade als gevolg van een mogelijk ontslag wegens arbeidsongeschiktheid. Nu de periode tussen de uitval op 31 januari 2003 en de aansprakelijkstelling op 12 januari 2007 niet meer dan vijf jaren bedraagt, is de verjaring tijdig gestuit en is de vordering volgens de rechtbank niet verjaard.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep, kort samengevat, aangevoerd dat betrokkene al vóór begin 2003 duidelijk moet zijn geweest dat hij schade leed of zou gaan lijden, namelijk toen begin 2001 de diagnose PTSS werd gesteld. De verjaringstermijn is volgens appellant begin 2001 gaan lopen. Ook na de behandeling bij het AMC was betrokkene niet vrij van psychische klachten en was hij nog gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Pas in juli 2002 is hij zijn functie van wijkagent weer volledig gaan vervullen, waarna hij op 31 januari 2003 weer volledig is uitgevallen wegens psychische klachten. De verjaringstermijn vangt niet pas aan op het moment waarop de medische eindsituatie is bereikt, omdat de precieze aard en omvang van de schade nog niet vast hoeft te staan op het moment dat betrokkene in actie had moeten komen. Subsidiair heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat blootstelling aan afschuwwekkende ongevallen niet buitensporig, maar inherent is aan de functie van een executief politieambtenaar.
3.2. Betrokkene heeft in verweer verwezen naar de beroepsgronden bij de rechtbank en aangegeven zich volledig te kunnen verenigen met de aangevallen uitspraak. Na zijn behandeling was bij betrokkene op 25 september 2001 geen PTSS meer vast te stellen en was hij grotendeels verlost van zijn klachten. Hij is volledig genezen weer aan het werk gegaan en pas in de periode 2003 tot 2005 is hem duidelijk geworden dat hij blijvende negatieve gevolgen zou gaan ondervinden van de traumatiserende incidenten.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld zijn op grond van vaste rechtspraak financiële aanspraken jegens de overheid op grond van de rechtszekerheid na een termijn van vijf jaren niet meer in rechte afdwingbaar en vangt die termijn aan op het moment dat de ambtenaar met betrekking tot de schade in actie had kunnen komen. Betrokkene is begin 2001 uitgevallen wegens psychische klachten, nadat hij was geconfronteerd met een verkeersongeval waarbij iemand die bekneld zat in een auto voor zijn ogen is verbrand, zonder dat hij hulp kon bieden. Hierna is de diagnose PTSS gesteld en is hij daarvoor behandeld. Niet in geschil is dat betrokkene vóór 2001 niet is uitgevallen met klachten van een PTSS. In juli 2002 is hij weer volledig als wijkagent gaan werken en pas in 2003 is hij weer volledig uitgevallen wegens PTSS-klachten. Gelet op het feit dat eind september 2001 de diagnose PTSS niet meer gesteld kon worden en betrokkene nadien ook daadwerkelijk zijn werkzaamheden geheel heeft kunnen hervatten, mocht hij erin die periode vanuit gaan dat hij was hersteld en geen (verdere) schade die met het werk was gerelateerd zou lijden. Er heeft tijdens deze ziekteperiode ook geen korting op de bezoldiging plaatsgevonden. Pas nadat betrokkene in 2003 weer uitviel met dezelfde klachten kon betrokkene beseffen dat hij langdurige of blijvende ernstige gevolgen zou ondervinden van de confrontatie met de traumatische gebeurtenissen en kon hem de aard van de schade duidelijk zijn. Met de brief van 12 januari 2007 is betrokkene binnen de termijn van vijf jaar in actie gekomen.
4.2. Dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit terecht wegens een gebrek in de motivering heeft vernietigd en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet appellant op te dragen het gebrek in het besluit van 6 oktober 2010 te herstellen. Appellant dient nu binnen zes weken een inhoudelijk besluit te nemen op de bezwaren van betrokkene tegen het besluit van 12 mei 2009.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep draagt appellant op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 6 oktober 2010 te herstellen met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en K. Zeilemaker als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2012.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S.K. Dekker
HD