ECLI:NL:CRVB:2012:BY4739

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/6170 WSF-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum toekenning uitwonendenbeurs

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de uitwonendenbeurs voor appellante, die op 25 april 2007 een aanvraag om studiefinanciering indiende. Aan haar werd aanvankelijk studiefinanciering toegekend op basis van de norm voor thuiswonende studenten. Na een adreswijziging op 7 september 2007 bleef zij door de Minister als thuiswonend aangemerkt, ondanks dat zij op 21 september 2010 aangaf uitwonend te zijn. De Minister wijzigde haar status pas per 25 september 2010, wat leidde tot een aanpassing van haar toelage. Appellante maakte bezwaar tegen de ingangsdatum van de uitwonendenbeurs, maar dit werd ongegrond verklaard door de Minister op 18 november 2010.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, oordelend dat de Minister de uitwonendenbeurs correct had toegekend met ingang van september 2010. Appellante stelde in hoger beroep dat zij niet als een jurist alle berichten van de Minister had kunnen lezen en dat de Minister een fout had gemaakt. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet voldoende had aangetoond dat de Minister onterecht had gehandeld. De Raad benadrukte dat appellante zelf verantwoordelijk was voor het zorgvuldig lezen van de berichten en dat de situatie van appellante niet vergelijkbaar was met de eerdere uitspraak waar zij naar verwees. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/6170 WSF-PV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 september 2011, 11/7 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister)
Datum uitspraak: 16 november 2012
Zitting heeft: I.M.J. Hilhorst-Hagen
Griffier: G.J. van Gendt
Ter zitting zijn verschenen: appellante, haar vader R.J.H.M. Verberne, en mr. K.F. Hofstee als vertegenwoordiger van de Minister.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1.1. Appellante heeft op 25 april 2007 een aanvraag om studiefinanciering ingediend. Haar is ingaande september 2007 studiefinanciering toegekend naar de norm van een thuiswonende studerende. Op 7 september 2007 heeft zij een adreswijziging doorgegeven. De Minister heeft de adreswijziging verwerkt in het Bericht studiefinanciering 2007, nr. 2 van 22 september 2012 en daarbij aangegeven: “De wijziging heeft geen gevolgen voor je toelage.” In dat bericht en in latere berichten met betrekking tot de jaren 2008, 2009 en 2010 is appellante door de Minister telkens aangemerkt als thuiswonend.
1.2. Op 21 september 2010 heeft appellante een adreswijziging doorgegeven en daarbij aangegeven dat zij nog steeds uitwonend is.
1.3. Bij besluit van 25 september 2010 heeft de Minister appellante ingaande september 2010 als uitwonend aangemerkt en haar toelage dienovereenkomstig aangepast.
1.4. Bij (bestreden) besluit van 18 november 2010 heeft de Minister het bezwaar van appellante tegen de ingangsdatum van de uitwonendenbeurs ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de Minister overeenkomstig artikel 3.21, derde lid, onder a, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) de uitwonendenbeurs heeft toegekend met ingang van september 2010. De rechtbank is voorts van oordeel dat appellante op 7 september 2007 geen wijziging in haar woonsituatie heeft doorgegeven maar alleen een adreswijziging. Het door appellante gedane beroep op de hardheidsclausule slaagt niet.
3. In hoger beroep heeft appellante uitsluitend een beroep gedaan op de hardheidsclausule. Van een beginnende student kan niet verwacht worden alle berichten als een jurist te lezen. Zij is aldoor uitwonend geweest. De Minister heeft de eerste fout gemaakt. Zij heeft een beroep gedaan op de uitspraak van de Raad van 16 juli 2012, LJN BX0964.
4. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in grote lijnen een herhaling van de gronden die zij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden beoordeeld en gemotiveerd aangegeven waarom zij niet slagen. Ook van een beginnend student mag worden verwacht dat zij de berichten van de Minister zorgvuldig leest en zo nodig uitleg vraagt. De stelling van appellante dat de Minister de eerste fout heeft gemaakt is niet juist nu de Minister overeenkomstig de door appellante verstrekte gegevens heeft beslist. Voorts is niet relevant of appellante feitelijk uitwonend is geweest. Ten slotte slaagt het beroep van appellante op de uitspraak van de Raad van 16 juli 2012 niet aangezien die uitspraak ziet op een totaal andere situatie, namelijk de toepassing van artikel 1.5 van de Wsf 2000. De Minister hoefde dus geen reden te zien om de hardheidsclausule toe te passen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(get.) G.J. van Gendt (get.) I.M.J. Hilhorst-Hagen