ECLI:NL:CRVB:2012:BY4740

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/5133 WSF-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-verschoonbare termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2012, staat de niet-verschoonbare termijnoverschrijding bij het indienen van een bezwaarschrift centraal. Appellant, A. te B., had op 11 juni 2010 een bezwaarschrift ingediend tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dat op 23 april 2010 was genomen. Dit bezwaarschrift werd door de Minister bij besluit van 12 augustus 2010 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank Utrecht verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bezwaarschrift van 11 juni 2010 inderdaad buiten de bezwaartermijn was ingediend. De Raad stelde vast dat er geen geschil bestond over het feit dat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De kern van de zaak was of appellant kon aantonen dat hij een eerder bezwaarschrift, gedateerd 22 mei 2010, tijdig had verzonden. De Raad oordeelde dat de enkele stelling van verzending niet voldoende was om aan te nemen dat het bezwaarschrift daadwerkelijk was verzonden. De bewijsvoering die appellant had geleverd, waaronder een kopie van het bezwaarschrift en een registratie van verzending in de agenda van zijn gemachtigde, was onvoldoende om de verzending aannemelijk te maken.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij de voorzitter I.M.J. Hilhorst-Hagen en griffier G.J. van Gendt aanwezig waren. De vertegenwoordiger van de Minister, mr. K.F. Hofstee, was ook ter zitting aanwezig.

Uitspraak

11/5133 WSF-PV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 18 augustus 2011, 10/2382 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister)
Datum uitspraak: 16 november 2012
Zitting heeft: I.M.J. Hilhorst-Hagen
Griffier: G.J. van Gendt
Ter zitting is verschenen: mr. K.F. Hofstee, vertegenwoordiger van de Minister.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. Bij besluit van 23 april 2010 heeft de Minister aan appellant meegedeeld dat ten laste van appellant een vordering wegens meerinkomen is vastgesteld. Het tegen dit besluit op 11 juni 2010 ingediende bezwaarschrift is door de Minister bij besluit van 12 augustus 2010 (bestreden besluit) wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het bezwaarschrift van 11 juni 2010 na afloop van de bezwaartermijn is ontvangen, alsmede dat appellant zijn stelling dat hij reeds eerder, binnen de bezwaartermijn, een bezwaarschrift heeft ingediend, niet aannemelijk heeft gemaakt.
3. De Raad stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het bezwaarschrift van 11 juni 2010 buiten de bezwaartermijn is ingediend. Gelet op door partijen ingenomen standpunten is in dit geding dan ook slechts de vraag aan de orde of aannemelijk is geworden dat het door appellant overgelegde bezwaarschrift met dagtekening 22 mei 2010 (tijdig) aan de Minister is verzonden.
4. Bij de beoordeling van deze vraag geldt als uitgangspunt dat de enkele stelling dat een bezwaarschrift is verzonden onvoldoende is om die verzending aan te nemen. Wel heeft de belanghebbende de mogelijkheid de verzending aannemelijk te maken.
5. Evenals de rechtbank, en op dezelfde gronden, komt de Raad in het onderhavige geval tot de conclusie dat appellant er niet in is geslaagd de eerdere verzending van een bezwaarschrift aannemelijk te maken. De overlegging van een kopie van een bezwaarschrift dat 22 mei 2010 als dagtekening heeft is niet voldoende. Het gegeven dat een bepaald document op enig moment is aangemaakt betekent immers niet dat dit is verzonden. De registratie die de gemachtigde van appellant van de verzending van documenten in zijn agenda bijhoudt, is evenmin voldoende, ook niet in combinatie met de overlegging van het afschrift van het bezwaarschrift. Met de handgeschreven aantekening in deze agenda bij 22 mei 2010 wordt niet aannemelijk gemaakt dat verzending van het bezwaarschrift daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Het hoger beroep slaagt dus niet.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(get.) G.J. van Gendt (get.) I.M.J. Hilhorst-Hagen