ECLI:NL:CRVB:2012:BY6351
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de vaststelling van het dagloon in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het dagloon van appellant in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.P.M. Hogervorst, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem per 30 maart 2009 minder dan 35% arbeidsongeschikt had geacht en hem daardoor geen uitkering toekende. De Raad heeft het procesverloop en de eerdere besluiten van het Uwv in overweging genomen, waaronder een besluit van 4 september 2009 en een nieuw besluit van 25 juni 2012, waarin appellant een IVA-uitkering werd toegekend met een dagloon van € 106,92.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv het dagloon op correcte wijze heeft vastgesteld en dat de verwijzing van appellant naar een rapport van de arbeidskundige van 10 februari 2009 niet relevant is, omdat dit rapport betrekking heeft op het maatmanloon en niet op het dagloon. De Raad heeft het beroep tegen het besluit van 4 september 2009 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, terwijl het beroep tegen het besluit van 25 juni 2012 ongegrond werd verklaard. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.748,- bedragen, en heeft bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van € 152,- vergoedt.
De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter I.M.J. Hilhorst-Hagen en griffier M.D.F. de Moor. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de criteria voor de vaststelling van het dagloon in het kader van de WIA verduidelijkt en de rol van deskundigen in het proces benadrukt.