ECLI:NL:CRVB:2013:1024

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
12-1542 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verplichtingen tot arbeidsinschakeling en de gevolgen van niet-nakoming

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De appellant, Y. te E., ontkende een mondelinge afspraak met het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven over zijn verplichtingen tot arbeidsinschakeling. Het college had de bijstand van appellant met 100% verlaagd wegens het niet nakomen van afspraken bij ReWork, een re-integratietraject. De Raad oordeelde dat het college geen schriftelijke onderbouwing had voor de gestelde mondelinge afspraak, waardoor er geen grond was om appellant te verwijten dat hij zich niet had gemeld op 10 en 11 januari 2011. Dit leidde tot de conclusie dat de maatregel van bijstandsverlaging niet kon worden opgelegd. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant gegrond. Tevens werd het besluit van het college herroepen, omdat de verweten gedragingen niet aannemelijk waren gemaakt. De Raad veroordeelde het college tot vergoeding van de kosten van appellant, die in totaal € 2.832,- bedroegen, en bepaalde dat het college het griffierecht van € 153,- moest vergoeden.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/1542 WWB
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 14 februari 2012, 11/3608 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Y. te E.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.A.M. van den Eeden, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Eeden en A. Elliyasa als tolk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. N.M.H.A. van Hirtum.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 1993, met een onderbreking van twee maanden, bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Sinds het besluit van 27 september 2010 van het college gelden voor appellant de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9 van de WWB. In dat kader is aan appellant de verplichting opgelegd bij ReWork een re-integratietraject ‘Doekomst’ te volgen dat is gericht op langdurig werklozen die weer in een arbeidsritme moeten komen. Appellant is in het besluit van 27 september 2010 de verplichting opgelegd zich in het geval van ziekte op de eerste ziektedag vóór 09.00 uur te melden bij ReWork.
1.3.
Appellant is op 13 december 2010 met het traject Doekomst gestart. Op 3 januari 2011 heeft appellant zich om 17.20 uur ziek gemeld bij [S.J.] van ReWork. Op 10 en 11 januari 2011 is appellant, zonder zich af te melden, niet verschenen en heeft hij, na telefonische verzoeken daartoe, niet teruggebeld. Op 12 januari 2011 heeft een controleur van Achmea Vitale een huisbezoek afgelegd bij appellant. Zij vond de ziekmelding terecht. Zij heeft met appellant afgesproken dat hij op 17 januari 2011 weer naar ReWork zou gaan. Op die datum is appellant bij ReWork verschenen, maar heeft hij zich na een paar uur ziek opnieuw gemeld.
1.4.
Op 18 januari 2011 heeft appellant het traject hervat. Appellant heeft bij begeleidster
[A.S.] geïnformeerd waarom hij steeds wordt gebeld als hij ziek is. Appellant is gewezen op de afspraak bij Doekomst om bij ziekte om de dag aan een van de begeleiders te laten weten hoe het gaat. Omdat appellant dit niet had gedaan, zo is appellant verteld, hebben de begeleiders om de dag geprobeerd contact met appellant op te nemen en hem gevraagd hen terug te bellen. Hieraan heeft appellant meerdere malen geen gehoor gegeven. In de loop van dit gesprek heeft appellant[R.H.], gedragscoach van ReWork, een klap in het gezicht gegeven.
1.5.
Bij besluit van 25 februari 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 oktober 2011 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 1 februari 2011 met 100% verlaagd voor de duur van een maand. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant afspraken bij ReWork niet of onregelmatig is nagekomen waardoor hij zijn re-integratie heeft belemmerd. Ingevolge artikel 7 van de Afstemmingsverordening 2010 van de gemeente Eindhoven (verordening) past hierbij een maatregel van 50% voor de duur van een maand. Verder heeft appellant door[R.H.] van ReWork een klap in het gezicht te geven zich zeer ernstig misdragen, op grond waarvan ingevolge artikel 8 van de verordening een extra verlaging van 100% voor de duur van een maand past. Op grond van persoonlijke omstandigheden wordt de hoogte van deze extra verlaging gematigd tot 50%.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. De ziekmelding van appellant op 3 januari 2011 is tijdens het huisbezoek op 12 januari 2011 door de controleur van Achmea Vitale als terecht aangemerkt. De controleur heeft met appellant afgesproken dat hij op 17 januari 2011 naar ReWork zou gaan. Appellant diende zich dan ook niet herhaald ziek te melden dan wel zijn arbeidsongeschiktheid te (laten) herbevestigen. De extra verlaging van de bijstand in verband met de verweten zeer ernstige misdraging van appellant, die overigens wordt ontkend, kan alleen in samenhang met het niet nakomen van een uit de WWB voortvloeiende verplichting worden opgelegd. Nu appellant ten onrechte wordt verweten een dergelijke verplichting niet te zijn nagekomen, kan de extra verlaging niet worden opgelegd.
4.
De Raad overweegt als volgt waarbij hij voor het wettelijk kader verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
Gelet op het verhandelde ter zitting spitst het geding zich toe op de vraag of de omstandigheid dat appellant zich in de periode tussen zijn ziekmelding op 3 januari 2011 en het controlebezoek op 12 januari 2011 niet op 10 en 11 januari 2011 bij het traject heeft gemeld en ook niet heeft teruggebeld, kan worden gekwalificeerd als een maatregelwaardige gedraging als bedoeld in de verordening.
4.2.
De verplichting tot ziekmelding is appellant opgelegd bij besluit van 27 september 2010. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van het college toegelicht dat met appellant bij aanvang van het traject met ReWork de mondelinge afspraak is gemaakt dat hij zich om de dag moest melden. Deze afspraak werd destijds niet op papier gezet. Pas op 28 februari 2011 heeft appellant een verzuimprotocol ondertekend waarin de afspraken bij verzuim wegens ziekte of bijzondere omstandigheden nader zijn uitgewerkt. Hierin is de afspraak neergelegd dat appellant bij een ziekmelding dient aan te geven wanneer hij denkt zijn activiteiten te kunnen hervatten en dat hij thuis dient te blijven totdat de controleur van Achmea Vitale is geweest. Controle vindt plaats binnen twee dagen. Overigens ontbreekt in het verzuimprotocol een concrete afspraak over een periodieke melding bij de gemeente of bij ReWork tijdens ziekte.
4.3.
Appellant ontkent dat met hem mondeling de afspraak is gemaakt dat hij zich tijdens ziekte om de dag bij ReWork moest melden. Het opleggen van een maatregel betreft een belastend besluit waarbij de bewijslast voor de verweten gedraging bij het college ligt. Nu appellant de gestelde mondelinge afspraak heeft ontkend en het college hiervoor geen nadere schriftelijke onderbouwing heeft gegeven, bestaat geen grond voor het oordeel dat appellant kan worden verweten dat hij zich niet bij het traject heeft gemeld op 10 en 11 januari 2011 en ook niet heeft teruggebeld. Daarmee komt de grondslag te ontvallen aan het opleggen van de maatregel aan appellant wegens het belemmeren van de re-integratie. Gelet op de vereiste samenhang tussen deze maatregel en de extra verlaging van de bijstand in verband met de verweten zeer ernstige misdraging, komt tevens de grondslag aan de extra verlaging te ontvallen. De rechtbank heeft dat niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dit besluit vernietigen. De Raad ziet tevens aanleiding gebruik te maken van de in artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde bevoegdheid om zelf in de zaak te voorzien. In aanmerking genomen dat het college de verweten gedragingen niet aannemelijk heeft gemaakt, was er geen ruimte voor het opleggen van een maatregel. Het besluit van 25 februari 2011 zal daarom worden herroepen.
5.
De Raad ziet aanleiding om het college te veroordelen in de kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 944,- in bezwaar, op € 944,- in beroep en op € 944,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 5 oktober 2011 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • herroept het besluit van 25 februari 2011 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.832,-;
  • bepaalt dat het college het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 153,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en W.H. Bel en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2013.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) A.C. Oomkens

HD