ECLI:NL:CRVB:2013:1027

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
11-7471 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij onrechtmatige besluitvorming in het bestuursrecht

In deze zaak heeft appellante, [A. te B.], hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin haar verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 juli 2013 uitspraak gedaan in deze zaak, geregistreerd onder nummer 11/7471 WWB. Appellante had schadevergoeding aangevraagd naar aanleiding van besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen, die haar bijstandsaanvraag aanvankelijk hadden afgewezen en later slechts voor een beperkte periode bijstand hadden toegekend. Appellante stelde dat de schade het gevolg was van de handelwijze van het college, maar de Raad oordeelde dat zij niet had aangetoond dat de besluiten onrechtmatig waren. De Raad concludeerde dat de herroeping van de besluiten door het college niet betekende dat deze besluiten onrechtmatig waren, maar het gevolg waren van veranderde omstandigheden, waaronder het overleggen van een correcte verblijfsvergunning en de feitelijke woonplaats van appellante. De Raad bevestigde dat de schade die appellante had geleden niet het gevolg was van onrechtmatige besluitvorming, en dat haar verzoek om schadevergoeding daarom niet voor vergoeding in aanmerking kwam. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/7471 WWB
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 november 2011, 11/3034 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C.R. Molenaar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2013. Voor appellante is verschenen mr. Molenaar. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door T. Kok.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 11 juni 2010 heeft appellante zich gemeld om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan te vragen. Bij besluit van 13 juli 2010 heeft het college deze aanvraag afgewezen omdat appellante niet beschikte over een correcte verblijfsvergunning.
1.2.
Op 4 augustus 2010 meldt appellante zich, in het bezit van een juiste verblijfsvergunning, opnieuw bij het college om bijstand aan te vragen. Appellante vermeldt daarbij dat zij zich per 19 juli 2010 heeft ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) van Beverwijk en dat ze in Beverwijk een bijstandsuitkering heeft aangevraagd. Het college heeft vervolgens op 17 augustus 2010 appellante per kas een voorschot verstrekt van
€ 600,- en appellante bij besluit van 19 augustus 2010 een bijstandsuitkering toegekend over de periode van 11 juni 2010 tot en met 19 juli 2010.
1.3.
In bezwaar tegen het besluit van 19 augustus 2010 heeft appellante aangevoerd dat zij zich niet kan verenigen met de beperking van de bijstandsverlening tot de periode tot en met 19 juli 2010. Appellante woont nog steeds in Amstelveen en zij wil bijstand tot het moment dat zij de kamer in Beverwijk betrekt. Hangende bezwaar, op 15 december 2010, heeft appellante opnieuw een aanvraag om bijstand ingediend. Het college heeft onderzoek gedaan naar de woonsituatie van appellante. In dit verband heeft onder meer een huisbezoek plaatsgevonden en zijn bankafschriften bij appellante opgevraagd. Het college heeft het op grond van de onderzoeksresultaten aannemelijk gevonden dat appellante nog steeds haar hoofdverblijf heeft in Amstelveen. Bij besluit van 14 januari 2011 heeft het college het besluit van 19 augustus 2010 ingetrokken en appellante met ingang van 11 juni 2010 zonder een beperking in tijd bijstand toegekend.
1.4.
Op 20 januari 2011 heeft appellante een verzoek bij het college ingediend om vergoeding van de geleden schade in verband met de vele ziekenhuisopnamen en de spanningen die appellante wegens de weigering van de bijstandsuitkering heeft moeten doorstaan.
1.5.
Bij besluit van 2 februari 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 mei 2011 (bestreden besluit), heeft het college het verzoek van appellante afgewezen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
.1. Een beslissing over de vergoeding van beweerdelijk geleden schade is een appellabel besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht indien deze schade beweerdelijk het gevolg is van een besluit, of een daarmee gelijk te stellen handeling, waartegen bezwaar en beroep bij de bestuursrechter mogelijk is.
4.2.
Bij de toetsing van een zelfstandig schadebesluit zoekt de Raad aansluiting bij het civielrechtelijk schadevergoedingsrecht. Voor vergoeding van schade is vereist dat de gestelde schade verband houdt met een onrechtmatig besluit en voorts dat alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen die in een zodanig verband staan met dat besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend (CRvB 28 juni 2011,
LJN BR0611). Allereerst dient dus beoordeeld te worden of de schade die appellante stelt te hebben geleden het gevolg is van onrechtmatige besluitvorming van het college.
4.3.
Appellante heeft aan haar verzoek om schadevergoeding niet ten grondslag gelegd dat sprake is van onrechtmatige besluit(en). Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat zij schade heeft geleden als gevolg van de handelwijze en werkwijze van het college. De Raad begrijpt het standpunt van appellante aldus dat de gestelde schade veroorzaakt zou zijn door de besluiten van 13 juli 2010 en van 19 augustus 2010, waarbij het college de bijstand aanvankelijk heeft geweigerd, dan wel voor een afgesloten periode heeft toegekend.
4.4.
Niet is gebleken dat die besluiten, voor wat betreft de wijze van totstandkoming dan wel naar hun inhoud, onrechtmatig zijn. De omstandigheid dat het college de besluiten van 13 juli 2010 en van 19 augustus 2010 heeft herroepen is onvoldoende voor de conclusie dat die besluiten onrechtmatig zijn. Uit 1.2 en 1.3 volgt dat die herroeping het gevolg is van een verandering van omstandigheden, achtereenvolgens gelegen in het overleggen van een (correcte) verblijfsvergunning en in de omstandigheid dat appellante, anders dan zij het college aanvankelijk had meegedeeld, niet per 19 juli 2010 naar Beverwijk was verhuisd, maar nog steeds haar hoofdverblijf in Amstelveen had.
4.5.
Uit 4.4 en 4.5 vloeit voort dat de schade die appellante stelt te hebben geleden, daargelaten nog of appellante die aannemelijk heeft gemaakt, niet het gevolg is van onrechtmatige besluitvorming van het college. Dit betekent dat de door appellante gevorderde schade niet voor vergoeding in aanmerking komt.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en W.H. Bel en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2013.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) A.C. Oomkens

HD