ECLI:NL:CRVB:2013:1054

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
11-4312 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor WIA-uitkering na medische beoordeling en bezwaar

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die zich ziek had gemeld na een auto-ongeval. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die eerder het besluit van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen, had bevestigd. Appellante stelt dat zij meer beperkingen heeft dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn vastgesteld. De bezwaarverzekeringsarts heeft echter in haar rapporten de stellingen van appellante weerlegd en geconcludeerd dat de vastgestelde beperkingen niet onderschat zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv voldoende medisch onderzoek heeft verricht en dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor appellante. In hoger beroep herhaalt appellante haar standpunt en vraagt om inschakeling van een deskundige, maar de Raad oordeelt dat er geen aanleiding is voor een onafhankelijk onderzoek. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. De uitspraak is gedaan op 12 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/4312 WIA
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 1 juni 2011, 11/941 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.](appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft S.A.E. Vancraeynest, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. J.J. Bakker, eveneens werkzaam bij SRK Rechtsbijstand. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante is hulp in de huishouding geweest. Op 28 augustus 2008 heeft zij zich ziek gemeld vanwege nek- en hoofdpijnklachten na een flexie/extensietrauma van de nek door een auto-ongeval. In verband met het volbrengen van de wachttijd heeft een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante is onderzocht door de verzekeringsarts H. Oderkerk, die in zijn rapport van 28 juni 2010/30 juli 2010 heeft vastgesteld dat zij als gevolg van haar klachten fysieke en cognitieve beperkingen heeft. Deze beperkingen heeft hij weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens is arbeidsdeskundige G. Akkermans in zijn rapport van 2 augustus 2010 tot de conclusie gekomen dat appellante niet meer geschikt is voor haar eigen werk, maar nog wel geschikt is voor een vijftal andere functies. Op basis van de drie hoogst vertonende functies heeft hij vastgesteld dat er geen loonverlies was. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv bij besluit van 3 augustus 2010 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 26 augustus 2010 geen recht op een Wet WIA-uitkering is ontstaan, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
2.1.
In bezwaar heeft appellante gesteld dat zij meer beperkingen heeft dan in de FML zijn vastgesteld. Zij heeft er op gewezen dat zij niet zelfstandig kan functioneren en dat haar om die reden een persoonlijke begeleiding in de vorm van een coach en huishoudelijk hulp is toegewezen. Voorts heeft appellante gesteld dat de voor haar geselecteerde functies - om uiteenlopende redenen - niet geschikt zijn. Ze is onder meer van mening dat de totaalbelasting in deze functies te hoog voor haar is.
2.2.
De bezwaarverzekeringsarts M.E.J. van Hooff heeft in haar rapport van 16 november 2010 te kennen gegeven zich te kunnen verenigen met de voor appellante vastgestelde FML. De bezwaararbeidsdeskundige M.A.C. Bertens is in zijn rapport van 7 januari 2011 tot de conclusie gekomen dat een tweetal voor appellante geselecteerde functies niet geschikt voor haar zijn. Op basis van de drie resterende functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 20,50%. Bij besluit van 11 januari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
3.1.
In beroep heeft appellante herhaald dat zij meer beperkingen heeft dan door het Uwv zijn aangenomen. Zij acht het niet terecht dat het Uwv als gevolg van haar cognitieve problematiek geen beperkingen heeft willen aannemen. Het geheel negeren van deze beperkingen acht zij echter verre van reëel. Voorts heeft appellante er op gewezen dat zij medicijnen slikt die haar reactievermogen beïnvloeden, dat zij met krukken loopt en dat zij zwaarlijvig is. Met deze omstandigheden is naar haar mening evenmin voldoende rekening gehouden bij het vaststellen van haar beperkingen.
3.2.
In beroep zijn door het Uwv een tweetal rapporten van 25 februari 2011 en 18 april 2011 van de bezwaarverzekeringsarts ingebracht. In het eerstgenoemde rapport is de bezwaarverzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat appellante als gevolg van haar medicijngebruik meer beperkingen heeft dan in de FML zijn opgenomen. De bezwaarverzekeringsarts heeft op 25 februari 2011 de FML dan ook aangepast door appellante beperkt te achten voor persoonlijk risico en beroepsmatig autorijden. Voorts heeft de bezwaararbeidsdeskundige in zijn in beroep overgelegde rapport van 11 maart 2011 de rechtbank laten weten dat deze aanpassing van de FML geen consequenties heeft voor de geschiktheid van appellante voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
4.
De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met de medische grondslag van het bestreden besluit. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv pas in beroep met het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 11 maart 2011 volledig heeft aangetoond dat appellante geschikt is voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. Deze omstandigheid is voor de rechtbank aanleiding geweest het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand te laten.
5.1.
Tegen die uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten. Evenals eerder in de procedure heeft appellante in hoger beroep, onder overlegging van een verklaring van 13 november 2012 van de psychiater C. Sissingh, gesteld dat zij meer beperkingen heeft. Voorts heeft zij benadrukt dat de (bezwaar)verzekeringsartsen te veel gewicht hebben toegekend aan de bevindingen in het rapport van 4 december 2009 van de neuropsycholoog G.J.M. Mimpen, dat sprake is van malingering bij appellante. Tevens heeft appellante verzocht een deskundige in te schakelen.
5.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 12 april 2013 ingebracht en daarin vermeld dat bij appellante geen sprake is van een PTSS maar van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis.
6.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat een zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden naar de klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen. De overwegingen in de aangevallen uitspraak, die de rechtbank tot deze conclusie hebben geleid, worden onderschreven. Op grond van de beschikbare medische gegevens kan het oordeel van de rechtbank, dat de in de aangepaste FML van 25 februari 2011 vastgestelde beperkingen niet zijn onderschat, evenmin voor onjuist worden gehouden. Daartoe wordt overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts in haar voormelde rapporten het standpunt van appellante, dat zij meer beperkingen heeft, in afdoende mate heeft weerlegd. Met betrekking tot de grond van appellante dat te veel gewicht is toegekend aan de door neuropsycholoog Mimpen in haar in 5.1 vermelde rapport geconstateerde malingering, wordt verwezen naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 16 november 2010, waarin deze arts te kennen heeft gegeven dat vanwege de door deze neuropsycholoog geconstateerde malingering geen waarde kan worden toegekend aan het neuropsychologisch onderzoek. Bij het vaststellen van de beperkingen is dit onderzoek derhalve buiten beschouwing gelaten, zodat deze grond evenmin kan slagen. Bovendien heeft de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 16 november 2010 aangegeven dat de behandelend neuroloog geen duidelijke objectiveerbare afwijkingen heeft gevonden en dat er geen medische verklaring is voor de eventuele cognitieve achteruitgang. Gezien het vorenstaande bestaat voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige geen aanleiding.
6.2.
Uitgaande van de juistheid van de (aangepaste) FML heeft de rechtbank eveneens terecht geoordeeld dat de functies die uiteindelijk aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren. Zoals de rechtbank eveneens terecht heeft geoordeeld, is dit met het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 11 maart 2011 (aanvullend) voldoende toegelicht.
6.3.
Gelet op de overwegingen 6.1 en 6.2 moet de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en E.J. Govaers en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2013.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) D. Heeremans
eh