ECLI:NL:CRVB:2013:1097

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2013
Publicatiedatum
23 juli 2013
Zaaknummer
11-3089 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2008

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over het recht op kinderbijslag voor appellant over het eerste en tweede kwartaal van 2008 en het eerste kwartaal van 2009. Appellant had eerder een verzoek ingediend bij de Sociale verzekeringsbank (Svb) voor kinderbijslag, maar dit was afgewezen omdat hij niet had aangetoond dat hij zijn zoon in belangrijke mate had onderhouden. De Svb had appellant meerdere keren verzocht om betalingsbewijzen over te leggen, maar deze bleken onvoldoende om aan te tonen dat hij aan de onderhoudseis voldeed. De rechtbank Utrecht had het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 7 juni 2013 heeft de Svb aangegeven het bestreden besluit niet langer te handhaven voor het vierde kwartaal van 2008, wat betekent dat appellant recht heeft op kinderbijslag voor dat kwartaal. De Raad heeft vervolgens de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover het de kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2008 betreft en het besluit van 16 april 2009 herroepen. De Raad heeft geoordeeld dat appellant niet heeft aangetoond dat hij zijn zoon in belangrijke mate heeft onderhouden over de andere gevraagde kwartalen. De in bezwaar overgelegde bankafschriften waren niet voldoende om tot een ander oordeel te komen.

De Raad heeft de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.888,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 19 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/3089 AKW
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
15 april 2011, 09/2257 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.J. Hos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hos. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
De Raad heeft het onderzoek heropend en bij brief van 13 november 2012 vragen gesteld aan de Svb. Bij brief van 8 februari 2013 heeft de Svb een reactie ingezonden.
De enkelvoudige kamer van de Raad heeft vervolgens besloten de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer van de Raad.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2013. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door H. van der Most en mr. P.C.J. van de Nes.

OVERWEGINGEN

1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant heeft de Svb op 10 mei 2007 bericht dat zijn partner en zoon, geboren [in]
2001, niet meer in Nederland maar in Tsjechië woonachtig zijn. Om het recht op kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet te kunnen vaststellen heeft de Svb appellant (meerdere) keren verzocht betalingsbewijzen over te leggen waaruit blijkt dat hij zijn zoon in belangrijke mate onderhoudt. Ook is appellant, in het kader van de vraag of hij heeft voldaan aan de onderhoudseis, gevraagd om aan te tonen welke perioden hij in Tsjechië bij zijn zoon verbleef. Appellant heeft vervolgens aan aantal bankafschriften en overige stukken ingebracht. Ook heeft hij, blijkens een daartoe opgemaakte rapport, tijdens een kantoorbezoek van 14 april 2009 bij de Svb stukken overgelegd die bedoeld waren als bewijzen van uitgaven tijdens zijn gestelde verblijf in Tsjechië.
1.3. Bij besluit van 16 april 2009 heeft de Svb geweigerd over het eerste, tweede en vierde kwartaal van 2008 alsmede over het eerste kwartaal van 2009 kinderbijslag aan appellant toe te kennen, omdat hij niet heeft aangetoond zijn zoon toen in belangrijke mate te hebben onderhouden.
1.4. Bij besluit op bezwaar van 4 augustus 2009 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 april 2009 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de Svb geconcludeerd dat uit de door appellant ingebrachte bankafschriften niet blijkt dat hij een bedrag van minstens € 408,- per kwartaal heeft bijgedragen in het onderhoud van zijn zoon. Met betrekking tot het vierde kwartaal van 2008 is overwogen dat de betaling die in dat kwartaal heeft plaatsgevonden, betrekking heeft op een daarvoor gelegen kwartaal. Tot slot heeft appellant volgens de Svb niet kunnen aantonen dat hij met enige regelmaat bij zijn zoon in Tsjechië verblijft, zodat ook op die wijze niet is aangetoond dat is voldaan aan de onderhoudseis.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Geoordeeld is dat appellant over het eerste en tweede kwartaal van 2008 en het eerste kwartaal van 2009 geen bewijsstukken heeft overgelegd waarmee hij kan aantonen dat hij heeft voldaan aan het vereiste dat hij zijn zoon in belangrijke mate heeft onderhouden. Dit geldt evenzeer voor de stelling van appellant dat hij gemiddeld drie maanden in Tsjechië bij zijn zoon verblijft. Ten aanzien van het vierde kwartaal van 2008 heeft de rechtbank geoordeeld dat de Svb zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de daarin plaatsgevonden betaling wordt toegerekend aan een daarvoor gelegen kwartaal. Dit brengt mee dat appellant ook ten aanzien van het vierde kwartaal van 2008 niet heeft voldaan aan zijn onderhoudsplicht.
3.
In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat hij wel heeft voldaan aan het vereiste dat hij zijn zoon in belangrijke mate heeft onderhouden.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Tijdens het verhandelde ter zitting van 7 juni 2013 heeft de Svb te kennen gegeven het bestreden besluit niet langer te handhaven voor zover het betrekking heeft op het vierde kwartaal van 2008. Dit betekent dat appellant over het vierde kwartaal van 2008 recht heeft op kinderbijslag.
4.2.
Tussen partijen is nog in geschil of appellant over het eerste en tweede kwartaal van 2008 en het eerste kwartaal van 2009 recht heeft op kinderbijslag voor zijn zoon. Nu zijn zoon niet behoorde tot het huishouden van appellant bestaat voor appellant slechts aanspraak op kinderbijslag indien hij kan aantonen zijn zoon in belangrijke mate te hebben onderhouden.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat appellant niet heeft aangetoond dat hij heeft voldaan aan het vereiste dat hij zijn zoon in belangrijke mate heeft onderhouden. De in bezwaar overgelegde bankafschriften zijn onvoldoende om tot die conclusie te komen. In hoger beroep zijn geen nadere stukken ingebracht die tot een ander oordeel dienen te leiden. Ter zitting is appellant nog gevraagd of hij bewijsstukken over kan leggen die zijn stelling dat hij perioden bij zijn zoon verbleef in Tsjechië onderbouwen, maar hierop is ontkennend geantwoord. Appellant heeft, zoals vermeld onder 1.2, op 14 april 2009 tijdens een bezoek aan het kantoor van de Svb een aantal stukken laten zien aan de betreffende medewerker van de Svb, maar hiervan is, zo blijkt uit het bezoekrapport, opgemerkt dat deze niet aantonen dat appellant bij zijn zoon verbleef. Door appellant is dit niet gemotiveerd bestreden.
4.4.
Uit de omstandigheid dat de Svb het bestreden besluit niet langer handhaaft voor zover het betrekking heeft over het vierde kwartaal van 2008, vloeit voort dat het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak in zoverre voor vernietiging in aanmerking komen. Tevens zal het besluit van 16 april 2009 worden herroepen voor zover daarbij is geweigerd aan appellant over het vierde kwartaal van 2008 kinderbijslag toe te kennen.
5.
Er wordt aanleiding gezien om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 944,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 944,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.888,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is beslist over het recht op
kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2008;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 4 augustus 2009 voor zover daarbij
is geweigerd kinderbijslag toe te kennen over het vierde kwartaal van 2008;
- herroept het besluit van 16 april 2009 voor zover daarbij is geweigerd kinderbijslag toe te
kennen over het vierde kwartaal van 2008 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt
van het besluit van 16 april 2009;
- veroordeelt de Svb in de kosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag
van € 1.888,-;
- bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in
totaal € 153,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en E.E.V. Lenos en F.J.L Pennings als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2013.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) G.J. van Gendt
JvC