ECLI:NL:CRVB:2013:1108

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2013
Publicatiedatum
23 juli 2013
Zaaknummer
12-2495 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand zonder dringende redenen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 20 maart 2012, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Coevorden ongegrond werd verklaard. Appellant ontving sinds 5 december 2006 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) voor een alleenstaande ouder, met een toeslag van 10% vanwege een inwonende moeder. Op 3 februari 2009 bereikte de jongste zoon van appellant de leeftijd van achttien jaar en verhuisde op 1 september 2009. Het college herzag op 3 november 2010 het recht op bijstand van appellant over de periode van 3 februari 2009 tot 1 oktober 2010, waardoor appellant alleenstaande bijstand ontving. Tevens vorderde het college op 27 december 2010 een bedrag van € 3.614,07 terug van appellant wegens te veel verleende bijstand.

Appellant ging in beroep tegen het besluit van het college, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep stelde appellant dat het college onvoldoende rekening had gehouden met de herziening en dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat appellant zijn standpunt niet voldoende had onderbouwd en dat de enkele stelling van problemen niet voldoende was om het college te dwingen af te zien van herziening en terugvordering. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/2495 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 20 maart 2012, 11/415 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Coevorden (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 11 juni 2013, waar partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 5 december 2006 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder, met een toeslag van 10% in verband met een inwonende moeder. Op 3 februari 2009 heeft de nog inwonende, jongste zoon van appellant de leeftijd van achttien jaren bereikt. Op 1 september 2009 is de jongste zoon verhuisd.
1.2.
Bij besluit van 3 november 2010 heeft het college het recht op bijstand van appellant herzien over de periode van 3 februari 2009 tot 1 oktober 2010 door appellant in aanmerking te brengen voor bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
1.3.
Bij besluit van 27 december 2010 heeft het college de kosten van de tot een te hoog bedrag verleende bijstand over de periode van 1 september 2009 tot 1 oktober 2010 van appellant teruggevorderd ten bedrage van € 3.614,07. Over de periode van 3 februari 2009 tot 1 september 2009 heeft het college afgezien van terugvordering omdat appellant in die periode recht zou hebben gehad op de zogeheten Toeslag Voormalig Eenoudergezinnen.
1.4.
Bij besluit van 30 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 3 november 2010 en 27 december 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de heroverweging onvoldoende acht is geslagen op het aspect herziening. Appellant heeft niet duidelijk gemaakt waartegen deze grond is gericht en evenmin op andere wijze zijn standpunt nader onderbouwd. Appellant is voorts niet op de zitting verschenen om zijn standpunt verder toe te lichten. Nu onduidelijk is gebleven wat appellant met deze grond heeft bedoeld, treft zijn betoog geen doel.
4.2.
Appellant heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het college op grond van de aanwezigheid van dringende redenen van terugvordering had moeten afzien. Evenals bij de rechtbank heeft appellant hierbij gesteld dat hij diverse problemen heeft die verband houden met de voor hem ongunstige afloop van procedures tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, maar hij heeft deze stelling ook in hoger beroep niet onderbouwd. Het oordeel van de rechtbank dat de enkele stelling van appellant dat hij problemen heeft niet kan leiden tot de conclusie dat het college van herziening en terugvordering had moeten afzien wordt onderschreven.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2013.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) M. Sahin
ew