ECLI:NL:CRVB:2013:1328

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
11-7377 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van terugvordering WAO-uitkering na fraudeonderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellant, die van 2001 tot 1 april 2007 een WAO-uitkering ontving, werd geconfronteerd met een terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering door het Uwv, na een fraudeonderzoek dat aantoonde dat hij inkomsten had uit het uitbaten van een café en de verhuur van kamers. De Raad oordeelde dat er geen aanknopingpunten waren om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoeksrapport en dat de stelling van appellant dat hij geen werkzaamheden had verricht niet werd gevolgd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv op juiste wijze had gehandeld en dat de terugvordering terecht was. Appellant had in hoger beroep zijn standpunt herhaald, maar de Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant, ondanks zijn arbeidsongeschiktheid, in staat was om andere werkzaamheden te verrichten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 7 augustus 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/7377 WAO
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
9 november 2011, 11/2147 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C. Arslaner, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 26 juni 2013. Appellant is verschenen met bijstand van mr. Arslaner. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, laatstelijk werkzaam geweest als toezichthouder spel en sport voor 36 uur per week, heeft van 2001 tot 1 april 2007 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Op basis van een fraudeonderzoek van 6 mei 2009, heeft het Uwv geconcludeerd dat appellant, zonder hiervan bij het Uwv melding te maken, vanaf 2001 inkomsten heeft ontvangen voortkomend uit het uitbaten van een café/koffiehuis en bedrijfsmatige verhuur van kamers.
1.2. Bij besluit van 24 juni 2010 heeft het Uwv de over de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 maart 2007 onverschuldigd betaalde WAO-uitkering van appellant teruggevorderd van in totaal € 62.289,72 bruto.
1.3. Bij besluit van 11 oktober 2010 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat zijn
WAO-uitkering in verband met inkomsten uit arbeid over de periode 1 januari 2002 tot
1 januari 2003 zal worden uitbetaald naar een (fictieve) mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% en over de periode 1 januari 2003 tot 1 januari 2005 niet wordt uitbetaald aangezien de (fictieve) mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt. Vanaf
1 januari 2005 wordt appellant op basis van zijn inkomsten definitief minder dan 15% arbeidsongeschikt geacht. Voorts heeft het Uwv bij dit besluit meegedeeld dat appellant in verband met zijn toegenomen klachten met ingang van 2 november 2007 volledig arbeidsongeschikt wordt geacht en de WAO-uitkering vanwege de inkomsten van appellant wordt uitbetaald als ware hij minder dan 15% arbeidsongeschikt. De toepassing van de anticumulatie wordt met ingang van 1 januari 2008 beëindigd, omdat appellant vanaf deze datum weer volledig arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.4. De bezwaren die appellant tegen deze twee besluiten heeft gemaakt zijn bij afzonderlijke besluiten van 25 januari 2011 (bestreden besluiten) door het Uwv ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak is het door appellant tegen de bestreden besluiten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hierbij is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat er geen aanleiding bestaat om het fraudeonderzoek onwettig te achten. Volgens haar is het onderzoek tevens zorgvuldig en volledig geweest en beschikte het Uwv over toereikende gegevens, waaronder de verklaring van appellant, om tot een beslissing te kunnen komen. De rechtbank is bovendien niet gebleken dat sprake is van een dringende reden op grond waarvan het Uwv van de terugvordering van de ten onrechte betaalde WAO-uitkering had moeten afzien. Op grond van alle beschikbare gegevens heeft de rechtbank tot slot geen reden gezien om te twijfelen aan de conclusie van het Uwv, dat appellant met ingang van 1 januari 2002 inkomsten uit werkzaamheden heeft gehad waardoor terecht het recht van appellant op een
WAO-uitkering is herzien en de onverschuldigd betaalde uitkering terecht is teruggevorderd.
3.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij geen werkzaamheden heeft verricht en geen inkomsten heeft gehad. Volgens appellant wist hij niet en kon hij niet weten dat het inschrijven bij de Kamer van Koophandel gevolgen zou hebben voor zijn
WAO-uitkering. Appellant stelt dat hij mocht afgaan op de mededeling van het Uwv dat een zaak op eigen naam geoorloofd is zolang daaruit geen inkomsten worden verkregen. Volgens appellant staat Café Ates slechts op zijn naam en zijn zijn zoons daarin werkzaam. Tot slot heeft appellant naar voren gebracht dat hij de door het Uwv in beroep ingebrachte belastinggegevens niet heeft kunnen verifiëren en dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat appellant volledig arbeidsongeschikt is.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Er worden geen aanknopingpunten gevonden om te oordelen dat het onderzoeksrapport “werknemersfraude zaaknummer 1086327” van 6 mei 2009 niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De stelling van appellant dat hij geen werkzaamheden heeft verricht, wordt niet gevolgd. Daartoe wordt gewezen op alle informatie die zich in het onderzoeksrapport bevindt, waaronder met name de door appellant afgelegde verklaring. Op grond van vaste rechtspraak mag appellant in beginsel aan de eerdere door hem afgelegde verklaring worden gehouden. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant in de jaren 2002 tot en met maart 2007 werkzaamheden ten behoeve van Café Ates heeft verricht en bedrijfsmatig kamers heeft verhuurd. Deze activiteiten vertegenwoordigen een reële loonwaarde. Appellant heeft in verband daarmee ook inkomsten uit arbeid gehad, welke met de WAO-uitkering verrekend moesten worden op grond van artikel 44, eerste lid, van de WAO. De Raad onderschrijft het, in de aangevallen uitspraak onder 5 weergegeven oordeel van de rechtbank, dat het Uwv op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan die bepaling.
4.2.
Het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Ter zitting is door de gemachtigde bevestigd dat in het dossier geen gedingstuk is te vinden waaruit blijkt dat het Uwv jegens appellant een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging heeft gedaan.
4.3.
Inzake de door appellant naar voren gebrachte stelling, dat hij niet in staat is geweest om de door het Uwv in beroep ingebrachte belastinggegevens te verifiëren, wordt gewezen op de brief van appellant van 2 september 2011. Daarin heeft appellant de rechtbank laten weten geen noodzaak te zien om op de door het Uwv ingezonden (belasting)stukken nader te reageren.
4.4.
Wat betreft het standpunt van appellant dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat hij volledig arbeidsongeschikt is, wordt gewezen op hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak in 6.2 heeft overwogen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat ongeschiktheid voor de eigen functie en de omstandigheid dat voor appellant geen voorbeeldfuncties kunnen worden geduid, niet betekent dat appellant geen andere werkzaamheden kan verrichten waarmee hij inkomsten kan verdienen.
5.
Uit hetgeen in 4.1 tot en 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en
R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) D.E.P.M. Bary
eh