ECLI:NL:CRVB:2013:1334

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
12-2535 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering wegens geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. Appellante had zich ziek gemeld met zwangerschapsgerelateerde klachten en ontving een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 27 mei 2011, omdat appellante niet meer ongeschikt werd geacht voor haar arbeid. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.

De Raad heeft de medische beoordelingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv onderschreven. Deze artsen hebben op inzichtelijke wijze onderbouwd dat appellante geschikt werd geacht voor haar werk als financieel administratief medewerkster. De Raad oordeelde dat de informatie die appellante in hoger beroep had overgelegd, geen wezenlijk andere feiten opleverde die de eerdere conclusies van de artsen konden ondermijnen. De Raad concludeerde dat er geen medische redenen waren die het werken in haar eigen functie belemmerden.

Appellante voerde aan dat het onderzoek door de artsen onzorgvuldig was en dat haar klachten niet goed waren meegenomen. De Raad oordeelde echter dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende inzicht had in de aard en belasting van het werk van appellante en dat de eerdere beoordelingen zorgvuldig waren uitgevoerd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van medische beoordelingen in het kader van de ZW en de rol van de verzekeringsartsen in het vaststellen van geschiktheid voor arbeid. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de eerdere beslissing van het Uwv te herzien en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was.

Uitspraak

12.Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
23 maart 2012, 11/1120 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 7 augustus 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, waarbij een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 19 juni 2012 is overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. K.E.J. Dohmen, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is laatstelijk van 29 juni 2008 tot en met 30 september 2008 werkzaam geweest als fulltime financieel administratief medewerkster. Op 16 oktober 2009 heeft zij zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld met zwangerschapsgerelateerde klachten. Van 14 april 2010 tot 8 augustus 2010 heeft appellante een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg ontvangen. Aansluitend heeft appellante zich op 9 augustus 2010 ziek gemeld in verband met de al sinds de zwangerschap bestaande rug- en bekkenklachten. Als gevolg daarvan is aan appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. Na onderzoek door de verzekeringsarts op 26 mei 2011 heeft het Uwv bij besluit van
26 mei 2011 aan appellante meegedeeld dat de ZW-uitkering met ingang van 27 mei 2011 wordt beëindigd, omdat zij op en na deze datum niet meer ongeschikt werd geacht tot het verrichten van haar arbeid.
1.3. Bij besluit van 21 juli 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 26 mei 2011, onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 18 juli 2011, ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij beslissende betekenis toegekend aan de bevindingen van de betrokken verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts. De rechtbank zag geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen onzorgvuldig is geweest, dan wel dat de uitkomst daarvan onjuist zou zijn. De bezwaarverzekeringsarts heeft gewezen op het lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts en het röntgenonderzoek, waaruit geen beperkingen voor administratief werk naar voren zijn gekomen. De van de huisarts verkregen informatie levert volgens de bezwaarverzekeringsarts evenmin bijzonderheden op. Volgens de rechtbank heeft het Uwv het bestreden besluit op het rapport van de bezwaarverzekeringsarts mogen baseren en terecht en op goede gronden de ZW-uitkering van appellante per
27 mei 2011 beëindigd.
3.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsartsen onzorgvuldig is, omdat voorbijgegaan wordt aan de bevindingen van de huisarts, waaruit blijkt dat zij elke dag rug- en bekkenklachten ondervindt. In dat verband verwijst appellante naar de door haar in hoger beroep overgelegde medische informatie, waaronder gegevens van de haar behandelend revalidatiearts. Tevens wijst zij erop dat als gevolg van de langslepende zaak met het Uwv psychologische behandeling is geïndiceerd. Voorts stelt appellante dat het Uwv volledig heeft nagelaten om haar belastbaarheid in kaart te brengen, hetgeen eveneens onzorgvuldig is.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Nu appellante laatstelijk werkzaam is geweest als financieel administratief medewerkster, is deze functie terecht als maatstaf arbeid aangemerkt. Gelet op de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen bestond voldoende inzicht in de aard en de belasting van dat werk.
4.2.
Met betrekking tot de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medische beoordeling worden het oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank onderschreven. De (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv hebben in het kader van de beoordeling van de aanspraken van appellante op een uitkering ingevolge de ZW op inzichtelijke wijze onderbouwd dat appellante geschikt wordt geacht voor haar werk. In het rapport van de verzekeringsarts van 26 mei 2011 wordt op basis van dossierstudie en eigen onderzoek door deze arts vermeld dat de beperkingen die bij appellante kunnen worden vastgesteld dusdanig zijn verminderd, dat er geen medisch objectiveerbare belemmering meer bestaat om het eigen werk te verrichten. De bezwaarverzekeringsarts heeft, op basis van aanvullende gegevens die tijdens de hoorzitting zijn verkregen, alsmede met verkregen informatie van de huisarts, geen aanleiding gezien om een ander standpunt in te nemen. Gelet op deze informatie en het feit dat tussen de bevalling en de datum in geding inmiddels een jaar was verstreken, achtte hij een (directe) relatie tussen de bekken- en rugklachten en de gepasseerde zwangerschap/bevalling niet meer plausibel. Uit geen enkele bevinding in 2011 blijkt dat er nog restafwijkingen zijn van een trauma. Gelet op een aantal gegevens, met name het verslag van het re-integratiebureau ARR ‘Fit 2 work’ zijn er volgens de bezwaarverzekeringsarts psychologische mechanismen die hebben geleid tot het vermijden en ontwijken van voldoende lichamelijke belastingen om de conditie in stand te kunnen houden, zonder dat daarbij medische feiten aan de orde waren die dergelijke belastingen niet zouden kunnen doen dragen. Ook uit röntgenonderzoek zijn verder geen bijzonderheden naar voren gekomen. Er zijn dan ook geen medische redenen als uiting van ziekten of stoornissen te herleiden uit de beschikbare medische gegevens, die het werken in haar eigen werk belemmeren.
4.3.
Naar aanleiding van hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd en de daarbij overgelegde medische informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts een aanvullende rapport opgesteld. Wat betreft de verwijzing door appellante naar een rapport van ARR wordt door de bezwaarverzekeringsarts opgemerkt dat dit een re-integratiebureau is, dat op verzoek een
re-integratietraject inzet, zonder dat tijdens het beloop van een dergelijke re-integratie de begeleiding en ontwikkelingen bijgehouden worden door een arts/specialist. De overgelegde informatie van de revalidatiearts levert geen wezenlijk andere feiten op. Hij wijt de nog aanwezige klachten aan zwakte in de spieren, die het bekken dienen te stabiliseren en heel duidelijk niet aan bevindingen, zoals lichte sclerose of bekkeninstabiliteit. De bevindingen van de revalidatiearts sluiten aan bij de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts. Met betrekking tot de overgelegde informatie van de door appellante ingeschakelde medisch adviseur verzekeringsarts E.C. van der Eijk merkt de bezwaarverzekeringsarts op dat de medisch adviseur geen eigen onderzoek heeft gedaan vanuit een persoonlijk contact en dat voorbij is gegaan aan het gegeven dat ook aspecifieke klachten herleid moeten kunnen worden tot of op zijn minst een duidelijke samenhang moeten hebben met een feitelijke stoornis of ziekte. Aan het rapport van de medisch adviseur kan dan ook niet die betekenis worden toegekend, die appellante daaraan toegekend wenst te zien. Gelet op de eigen onderzoeksbevindingen en de overgelegde medische informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd om welke reden(en) er geen aanleiding is tot het wijzigen van het eerder door de verzekeringsarts ingenomen standpunt dat appellante per 27 mei 2011 geschikt werd geacht voor haar arbeid. De bij brief van
17 juni 2013 door appellante overgelegde informatie over de verzuimbegeleiding door Achmea, die betrekking heeft op een ziekmelding per 21 november 2011, en het patiëntendossier van de huisarts, waarin geen conclusies met betrekking tot de belastbaarheid van appellante zijn opgenomen, kunnen niet tot een ander oordeel leiden. In de niet met nadere medische gegevens onderbouwde mededeling van appellante dat zeer recent een nadere diagnose is gesteld met betrekking tot haar klachten, wordt geen aanleiding gezien om het ter zitting gedane verzoek om aanhouding van de zaak te honoreren.
4.4.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Er is geen grond voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en
R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) D.E.P.M. Bary

QH