ECLI:NL:CRVB:2013:1354
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op WIA-uitkering na medisch onderzoek
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die haar beroep tegen het besluit van het Uwv om geen recht op een WIA-uitkering toe te kennen, ongegrond had verklaard. Appellante, die zich op 13 maart 2009 ziek meldde met beenklachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv concludeerde echter dat haar verlies aan verdienvermogen minder dan 35% bedroeg, waardoor zij geen recht op uitkering had. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende redenen waren om te twijfelen aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts, die de medische gegevens had beoordeeld.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat haar beperkingen, onder andere door lipolymfoedeem, niet goed waren ingeschat. Ze voerde aan dat de verzekeringsartsen ten onrechte geen urenbeperking hadden aangenomen. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter dat de verzekeringsgeneeskundige advisering voldeed aan de eisen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) correct was opgesteld. De Raad concludeerde dat de functies die appellante kon vervullen medisch passend waren, en dat er geen aanleiding was om de eerdere beslissing van de rechtbank te herzien.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was, en dat de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Deze uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, met K.E. Haan als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 24 juli 2013.