ECLI:NL:CRVB:2013:1354

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
12-130 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering na medisch onderzoek

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die haar beroep tegen het besluit van het Uwv om geen recht op een WIA-uitkering toe te kennen, ongegrond had verklaard. Appellante, die zich op 13 maart 2009 ziek meldde met beenklachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv concludeerde echter dat haar verlies aan verdienvermogen minder dan 35% bedroeg, waardoor zij geen recht op uitkering had. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende redenen waren om te twijfelen aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts, die de medische gegevens had beoordeeld.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat haar beperkingen, onder andere door lipolymfoedeem, niet goed waren ingeschat. Ze voerde aan dat de verzekeringsartsen ten onrechte geen urenbeperking hadden aangenomen. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter dat de verzekeringsgeneeskundige advisering voldeed aan de eisen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) correct was opgesteld. De Raad concludeerde dat de functies die appellante kon vervullen medisch passend waren, en dat er geen aanleiding was om de eerdere beslissing van de rechtbank te herzien.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was, en dat de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Deze uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, met K.E. Haan als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 24 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/130 WIA
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
22 december 2011, 11/914 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M.M.H. Lenaers, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is laatstelijk via een uitzendburo werkzaam geweest als productiemedewerkster. Zij heeft zich op 13 maart 2009 ziek gemeld met beenklachten.
1.2. In reactie op de aanvraag van appellante om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van 28 januari 2011 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 11 maart 2011 geen recht op een
WIA-uitkering is ontstaan omdat het verlies aan verdienvermogen van appellante met ingang van 11 maart 2011 minder dan 35% bedroeg. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 7 juni 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, gelet op alle voorhanden medische gegevens, onvoldoende aanknopingspunten gevonden te twijfelen aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts. De wijze waarop de arbeidskundige beoordeling heeft plaatsgevonden en het eindresultaat daarvan heeft de toets van de rechtbank kunnen doorstaan.
3.
In hoger beroep heeft appellante haar in bezwaar en beroep ingenomen standpunt herhaald. Zij is van mening dat haar beperkingen als gevolg van onder meer het lipolymfoedeem zijn onderschat en dat de verzekeringsartsen ten onrechte geen urenbeperking hebben aangenomen. Zij ondergaat twee lymfedrainages per week en moet dagelijks gaan liggen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank vastgesteld dat de verzekeringsgeneeskundige advisering die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, in overeenstemming is met de eisen die het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten stelt en ook overigens voldoet aan de zorgvuldheidseisen die daaraan worden gesteld. De verzekeringsarts heeft kennis genomen van het medisch dossier van appellante, appellante onderzocht en inlichtingen ingewonnen bij de huisarts van appellante. De bezwaarverzekeringsarts heeft deelgenomen aan de hoorzitting en kennis genomen van alle al aanwezige medische stukken, als ook van de in de bezwaarfase ontvangen medische stukken.
4.2.
Het standpunt van de rechtbank dat zij, gelet op alle voorhanden medische gegevens, onvoldoende aanknopingspunten heeft gevonden om de eindconclusie van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in twijfel te trekken, kan eveneens worden gevolgd. In zijn rapport van 6 juni 2011 heeft de bezwaarverzekeringsarts uitvoerig en overtuigend gemotiveerd uiteengezet dat bij het opstellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) rekening is gehouden met de beperkingen die het lipolymfoedeem met zich brengen, maar ook met de overige aandoeningen van appellante, zoals de osteopenie en de rugklachten. Met de aangenomen beperkingen zijn ook de beperkingen ondervangen als gevolg van de operatie aan de rechterknie. In zijn reactie op de in beroep ingezonden brief van de huisarts van
19 november 2011 heeft de bezwaarverzekeringsarts terecht opgemerkt dat die informatie geen aanleiding is voor wijziging van zijn eerder uitgebrachte advies.
4.3.
In hoger beroep heeft appellante uiteengezet op welke beoordelingspunten in de FML zij zich meer beperkt acht dan is aangenomen. Verder heeft zij een verklaring van haar behandelend fysiotherapeut ingezonden. Ook deze gegevens hebben niet geleid tot twijfel aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. De fysiotherapeut vermeldt dat bij de behandeldiagnose lipofymfoedeem de behandeling bestaat uit manuele lymfe drainage en leefregels. Zoals ter zitting door de gemachtigde van het Uwv terecht is opgemerkt, gaat het, gezien de beschrijving van die leefregels, om algemene leefregels. Verder is van belang dat, zoals de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 6 juni 2011 heeft opgemerkt, er noch door de huisarts, noch door de behandelend specialisten specifieke adviezen en leefregels zijn gegeven en er geen activiteiten (dynamisch of statisch) expliciet zijn genoemd die appellante in meer absolute zin moet vermijden of beperken. De opmerking van de bezwaarverzekeringsarts dat de klachten van appellante onder invloed lijken te staan van haar persoonskenmerken, met een neiging tot wat versterking van klachten, gegeven een aantal belastende psychosociale omstandigheden, overigens grotendeels onbewust, is dan ook goed te volgen. Zoals hij terecht heeft opgemerkt mag daar vanuit wet- en regelgeving geen rekening mee worden gehouden. In het verweerschrift heeft het Uwv in dit verband ook terecht nog opgemerkt dat het feit dat de beperkingen niet zo ver gaan als appellante zou wensen, geenszins betekent dat wordt getwijfeld aan haar oprechtheid inzake haar subjectieve klachtenbeleving.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de functies in medisch opzicht passend. Ook op dit punt kan de conclusie van de rechtbank, zoals omschreven in 2, worden gevolgd.
4.5.
Gelet op de overwegingen in 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet en wordt de aangevallen uitspraak bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) K.E. Haan

EH