ECLI:NL:CRVB:2013:1366

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2013
Publicatiedatum
8 augustus 2013
Zaaknummer
12-615 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenlandbijdrage en zorgverzekering voor in het buitenland wonende AOW-gerechtigde

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Frankrijk en ontvanger van een pensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW), had bezwaar gemaakt tegen de buitenlandbijdrage die door het College voor zorgverzekeringen (Cvz) was opgelegd. Deze bijdrage is gebaseerd op de Zorgverzekeringswet (Zvw) en is bedoeld voor verdragsgerechtigden die recht hebben op zorg in hun woonland, in dit geval Frankrijk. De appellant had zich pas in februari 2010 ingeschreven bij het bevoegde orgaan in Frankrijk, CPAM, en stelde dat hij hierdoor niet in staat was geweest om zijn ziektekosten te claimen.

De Raad overwoog dat de buitenlandbijdrage in overeenstemming met de Zvw was vastgesteld en dat het imperatief gestelde artikel 69 van de Zvw geen ruimte biedt voor het Cvz om af te zien van het opleggen van de buitenlandbijdrage, ongeacht de inschrijvingstijd van de appellant. De Raad bevestigde dat het niet ingeschreven zijn bij het bevoegde orgaan niet betekent dat de appellant niet bijdrageplichtig is. De Raad oordeelde dat de handelswijze van CPAM niet van invloed is op de verplichtingen van het Cvz en dat er geen aanleiding was voor een schadevergoeding, aangezien er geen gegrond beroep was.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek van de appellant om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, met S. Aaliouli als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 7 augustus 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/615 ZVW
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 december 2011, 11/2371 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Frankrijk) (appellant)
College voor zorgverzekeringen (Cvz)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld .
Cvz heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2013. Appellant is verschenen en werd bijgestaan door zijn zoon [naam zoon]. Cvz heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant woont in Frankrijk en ontvangt een pensioen ingevolge de
Algemene Ouderdomswet (AOW).
1.2. Cvz heeft op grond van de - met ingang van 1 januari 2006 in werking getreden - Zorgverzekeringswet (Zvw) appellant als verdragsgerechtigde in de zin van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 (Vo. 1408/71) aangemerkt en gesteld dat appellant recht heeft op zorg in het woonland (Frankrijk), ten laste van Nederland (het pensioenland). Voor dit recht op zorg is een bijdrage (buitenlandbijdrage) verschuldigd die wordt ingehouden op het Nederlandse pensioen. Bij brief gedateerd december 2005 heeft Cvz appellant daarover geïnformeerd. Appellant heeft zich met een E-121 formulier op 12 februari 2010 ingeschreven bij het bevoegde orgaan van zijn woonplaats, CPAM. Door Cvz is op 27 mei 2011 bevestigd dat hij met ingang van 1 januari 2006 in Frankrijk is ingeschreven.
1.3. Bij besluit van 25 maart 2011 (bestreden besluit) heeft Cvz het bezwaar
van appellant tegen het besluit van 26 februari 2011 waarbij de jaarafrekening voor de buitenlandbijdrage voorlopig is vastgesteld op € 4.134,82 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank kort samengevat overwogen dat de buitenlandbijdrage in overeenstemming met de Zvw is vastgesteld.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft appellant het volgende aangevoerd. Omdat Cvz hem pas op 15 februari 2010 heeft geïnformeerd over zijn recht op zorg met ingang van 1 januari 2006 heeft hij in de tussenliggende periode een (particuliere) ziektekostenverzekering afgesloten en heeft hij de door hem gemaakte ziektekosten niet bij CPAM kunnen claimen. De onjuiste uitvoering van Vo. 1408/71 door CPAM en Cvz mag naar zijn stelling niet voor zijn rekening komen.
3.2.
Cvz heeft, naar appellant heeft gesteld, over 2008 geen recht op een buitenlandbijdrage en dient de premies van de door hem ten onrechte afgesloten (particuliere) ziektekostenverzekering te vergoeden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank als weergegeven onder 2 is juist.
4.2.
Voor de toepasselijke regelgeving wordt verwezen naar de prejudiciële vraagstelling aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 26 augustus 2009 (LJN BJ5891) en naar het arrest van het Hof van 14 oktober 2010, Van Delft e.a. (C-345/09, LJN BO1908).
4.3.1. Het Hof heeft - samengevat - overwogen dat de artikelen 28 en 28bis van de Vo 1408/71 dwingend zijn voor de sociaal verzekerden die onder de werkingssfeer van deze bepalingen vallen en dat het niet ingeschreven zijn bij het bevoegde orgaan van zijn woonplaats niet betekent dat zij niet bijdrageplichtig zijn. Het niet ingeschreven zijn waardoor sociaal verzekerden verstrekkingen in die staat niet effectief kunnen ontvangen, doet niet af aan het bestaan van het recht op die verstrekkingen en de bijdrageplicht. In artikel 69 van de Zvw is imperatief bepaald dat de buitenlandbijdrage is verschuldigd.
4.3.2.
Het imperatief gestelde artikel 69 van de Zvw laat Cvz geen ruimte om in verband met de omstandigheid dat appellant eerst in februari 2010 is ingeschreven bij CPAM af te zien van het opleggen van de buitenlandbijdrage. De handelswijze van het CPAM - wat daar verder ook van zij - kan er niet toe leiden dat voor Cvz de verplichting ontstaat de besluiten in strijd met artikel 69 van de Zvw. De Zvw biedt geen ruimte voor een vergoeding als waarom door appellant is gevraagd als vermeld in 3.2.
Voor een vergoeding in de vorm van een schadevergoeding is geen plaats nu van een gegrond beroep geen sprake is.
4.3.3.
Gelet op hetgeen onder 4.3.1. en 4.3.2. is overwogen ziet de Raad geen aanleiding om
- zoals door appellant ter zitting van de Raad is verzocht - prejudiciële vragen aan het Hof te stellen.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2013.
(getekend) J. Brand
(getekend) S. Aaliouli

EH