ECLI:NL:CRVB:2013:1383

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2013
Publicatiedatum
9 augustus 2013
Zaaknummer
12-1109 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin de afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) werd bevestigd. Appellant had op 28 februari 2011 een aanvraag ingediend, maar het college van burgemeester en wethouders van Almere heeft deze afgewezen op 10 mei 2011, omdat appellant onvoldoende en onjuiste informatie had verstrekt. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht. Appellant had aangegeven dat hij sinds mei 2010 geen werk meer had en dat hij een bankrekening had. Echter, uit informatie van de verhuurder bleek dat appellant een dienstverband had bij een firma in Duitsland en dat zijn salaris op een andere bankrekening werd gestort. Dit leidde tot de conclusie dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

De Raad oordeelde dat de gedingstukken voldoende bewijs boden voor het standpunt van het college. Appellant had geen melding gemaakt van zijn dienstverband en de bijbehorende bankrekening, wat essentieel was voor de beoordeling van zijn bijstandsaanvraag. De Raad bevestigde dat het college de aanvraag terecht had afgewezen en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.F. Bandringa als voorzitter en M. Hillen en A.M. Overbeeke als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 23 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/1109 WWB
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 11 januari 2012, 11/1665 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H.N. Peters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd nadere stukken ingezonden.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 11 juni 2013, waar partijen, met voorafgaand bericht, niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 28 februari 2011 bij het college een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Bij de aanvraag heeft appellant vermeld dat hij sinds mei 2010 geen werk meer heeft en dat hij één bankrekening heeft met nummer [nr. bankrekening 1]. Op 30 maart 2011 heeft appellant het college meegedeeld dat hij met ingang van 1 april 2011 een zelfstandige woning in [plaatsnaam] huurt. In de hoogte van de huur van € 859,- per maand - de bijstandsnorm voor een alleenstaande ten tijde hier van belang bedroeg € 873,71 per maand - heeft het college aanleiding gezien om nader onderzoek te doen en informatie op te vragen bij de verhuurder. De verhuurder heeft vervolgens verklaard dat de woning niet verhuurd wordt wanneer er niet voldoende draagkracht is en dat appellant daartoe een arbeidsverklaring en een loonstrook van januari 2011 heeft ingeleverd. Hieruit blijkt dat appellant sinds 1 maart 2006 als vertegenwoordiger in loondienst is bij de firma [naam firma] in Duitsland. Zijn maandsalaris van € 3.445,23 bruto (€ 2.069,18 netto) wordt overgemaakt naar bankrekening [nr. bankrekening 2].
1.2.
Bij besluit van 10 mei 2011, gehandhaafd bij besluit van 7 juli 2011 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant onvoldoende en onjuiste informatie heeft verstrekt. Appellant heeft zijn inlichtingenverplichting geschonden waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.3.
Bij besluit van 2 december 2011 heeft het college appellant naar aanleiding van een tweede aanvraag van 11 juli 2011 met ingang van 11 juli 2011 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De door de bestuursrechter te beoordelen periode loopt in dit geval van 28 februari 2011 tot en met 10 mei 2011.
4.2.
.Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Anders dan appellant en met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de gedingstukken een toereikende grondslag vormen voor het standpunt van het college dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden.
4.4. Vaststaat dat appellant geen melding heeft gemaakt van zijn dienstverband met de firma [naam firma], dat blijkens de overgelegde loonstrook in ieder geval tot en met januari 2011 heeft voortgeduurd, en van zijn bankrekening met nummer [nr. bankrekening 2]. De stelling van appellant dat hij laatstgenoemde bankrekening niet hoefde op te geven omdat hij die rekening niet meer gebruikte, slaagt niet. Appellant heeft in maart 2011 de verhuurder van zijn woning nog een loonstrook verstrekt waaruit blijkt dat zijn maandsalaris van januari 2011 van € 2.069,18 op deze bankrekening werd gestort. Het ook in hoger beroep ingenomen standpunt van appellant dat geen sprake was van inkomsten of vermogen die een aanspraak op bijstand in de weg zouden kunnen staan, slaagt evenmin. Appellant heeft geen eenduidige informatie verstrekt over zijn inkomens- en vermogenssituatie en hij heeft ook nadien die onduidelijkheid niet door middel van verifieerbare en controleerbare gegevens weggenomen. Als gevolg hiervan is niet vast te stellen of hij ten tijde van de aanvraag verkeerde in bijstandbehoevende omstandigheden. Het college heeft de aanvraag dan ook terecht afgewezen.
4.5.
Het betoog van appellant dat het college hem met ingang van 11 juli 2011 wel in aanmerking heeft gebracht voor een bijstandsuitkering doet aan het voorgaande niet af, reeds omdat uit die toekenning niet volgt dat appellant in de hier te beoordelen periode ook in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.7.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en M. Hillen en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2013.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) S.K. Dekker

HD