ECLI:NL:CRVB:2013:1399

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 augustus 2013
Publicatiedatum
13 augustus 2013
Zaaknummer
12-3386 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten woninginrichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de inrichting van een woning. Appellante, die in 2007 naar Engeland was vertrokken, keerde in juli 2010 terug naar haar woning in Nederland. In februari 2011 heeft zij een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand, welke door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de kosten voor de inrichting van de woning behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en dat deze kosten uit het inkomen moeten worden betaald. Bovendien was er geen sprake van bijzondere omstandigheden die een afwijking van deze regel rechtvaardigden, en de goederen waarvoor bijstand was aangevraagd, waren al aangeschaft.

Het college verklaarde het bezwaar van appellante tegen de afwijzing ongegrond. De rechtbank volgde het college in zijn standpunt en verklaarde het beroep ongegrond. Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat zij door haar terugkeer uit Engeland niet over de middelen beschikte om de inrichting van haar woning te financieren en dat zij geld had geleend van een vriendin. De Raad overwoog dat volgens de Wet werk en bijstand (WWB) bijzondere bijstand alleen kan worden verleend als er geen middelen zijn om in noodzakelijke kosten te voorzien. De Raad concludeerde dat de kosten van woninginrichting als algemeen noodzakelijke kosten worden beschouwd en dat deze in beginsel uit het inkomen moeten worden betaald.

De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een terugbetalingsverplichting voor de lening van haar vriendin. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand terecht had afgewezen. De uitspraak werd gedaan door C. van Viegen, met V.C. Hartkamp als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 13 augustus 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/3386 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank [woonplaats]van
10 mei 2012, 11/2332 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats](appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.A.S. Maduro, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Maduro. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I. Plaisier.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is in 2007 vanuit haar woning in [woonplaats]naar Engeland vertrokken. Zij heeft haar woning aangehouden en deze in gebruik gegeven aan een ander. Appellante heeft haar huisraad destijds weggedaan. In juli 2010 is appellante teruggekeerd in haar woning.
1.2.
Bij besluit van 10 februari 2011 heeft het college de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand voor de kosten van inrichting van haar woning afgewezen. Aan de afwijzing ligt ten grondslag - samengevat - dat de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft gevraagd behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, dat deze kosten moeten worden betaald uit het inkomen, dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden om van deze regel af te wijken en dat bovendien bij de aanvraag is aangegeven dat de goederen waarvoor bijstand is aangevraagd reeds zijn gekocht.
1.3.
Bij besluit van 17 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 10 februari 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het college gevolgd in zijn standpunt dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten en voorts overwogen dat de kosten zich bovendien ten tijde van de aanvraag niet voordeden omdat daarin al was voorzien.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat zij vanwege haar terugkeer uit Engeland niet beschikte over middelen om de kosten van de inrichting van haar woning te financieren en dat zij daarom van een vriendin geld heeft geleend om de benodigde spullen aan te schaffen. Die vriendin wil haar geld terug.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak, zoals genoemd in de aangevallen uitspraak, worden kosten van woninginrichting gerekend tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten moeten in beginsel worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering vooraf, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke verlening van bijstand is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
De rechtbank heeft het college terecht, op de in 4.3 van de aangevallen uitspraak opgenomen gronden, gevolgd in zijn standpunt dat van bijzondere individuele omstandigheden geen sprake is.
4.4.
Verder is niet in geschil dat appellante de kosten heeft gemaakt voordat zij de aanvraag om bijzondere bijstand heeft ingediend. Ook hierin is een grond gelegen voor afwijzing van de aanvraag. Ter zitting van de Raad is gebleken dat het college dit aan een betrokkene niet tegenwerpt in het geval sprake is van financiering van de kosten met een lening van een familielid en het bestaan van deze lening en van een terugbetalingsverplichting wordt aangetoond. In dit geval zou sprake zijn van verstrekking van een lening door een vriendin. Het bestaan van de lening, met een daaraan verbonden terugbetalingsverplichting, is echter niet aannemelijk gemaakt. Dat laatste lag wel op de weg van appellante. De beroepsgrond dat de rechtbank hiernaar ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan treft daarom geen doel.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen, zodat de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard. Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2013.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) V.C. Hartkamp

HD