ECLI:NL:CRVB:2013:1427

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2013
Publicatiedatum
16 augustus 2013
Zaaknummer
11-7143 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschil over medische grondslag

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die zich ziek meldde met rug- en buikklachten, gevolgd door psychische klachten. Appellant ontving vanaf 14 december 2001 een WAO-uitkering van 80 tot 100%, maar deze werd op 30 juli 2007 herzien naar 35 tot 45% op basis van een medische en arbeidskundige rapportage. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening, waarbij hij stelde dat zijn psychische problematiek door het Uwv werd onderschat. De rechtbank 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte de opmerkingen van appellant over de rapportage van de deskundige niet voor een reactie aan hem heeft voorgelegd. De Raad benoemde zelf een deskundige, dr. H.N. Sno, die de belastbaarheid van appellant opnieuw onderzocht. Sno kwam tot andere conclusies dan de eerdere deskundige, maar de bezwaarverzekeringsarts bestreed deze conclusies met argumenten die de Raad overtuigend vond. De Raad oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit toereikend was en dat de functies die aan appellant werden voorgehouden medisch passend waren.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank, met gedeeltelijke verbetering van de gronden. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/7143 WAO
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van
31 oktober 2011, 08/1033 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [Woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. M.P.A. Thoonen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft dr. H.N. Sno, psychiater, op 4 december 2012 als deskundige rapport uitgebracht en de Raad van advies gediend. Beide partijen hebben op dit rapport gereageerd. Naar aanleiding van de reactie van het Uwv heeft Sno zijn conclusies op verzoek van de Raad nader toegelicht. Het Uwv heeft hierop nog een reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2013. Appellant is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door mr. P.A.A. Smits, kantoorgenoot van mr. Thoonen, en door zijn zoon A. Torunoglu. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, die voorheen werkzaam is geweest als productiemedewerker, heeft zich vanuit een situatie dat hij uitkering ontving ingevolge de Werkloosheidswet met ingang van
15 december 2000 ziek gemeld met rug- en buikklachten. Nadien zijn psychische klachten ontstaan. Na het doorlopen van de wettelijke wachtperiode is aan appellant met ingang van
14 december 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 30 juli 2007 heeft het Uwv de aan appellant toegekende WAO-uitkering herzien naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Aan dit besluit ligt een medische en een arbeidskundige rapportage ten grondslag. De verzekeringsarts heeft na een heronderzoek, waarbij ook informatie van de huisarts van 4 juni 2007 bij de beoordeling werd betrokken, vastgesteld dat sprake is van verminderd benutbare mogelijkheden en heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Rekening houdend met deze FML heeft een arbeidsdeskundige betrokkene vervolgens geschikt geacht een aantal functies te vervullen, op grond waarvan het verlies aan verdiencapaciteit ten opzichte van het maatmaninkomen is vastgesteld op 42,7%.
1.3. In bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts de medische beoordeling bevestigd. De bezwaararbeidsdeskundige heeft de arbeidskundige beoordeling, afgezien van het laten vervallen van een van de voorgehouden functies en vervanging daarvan door één van de reservefuncties, eveneens bevestigd. Daarna heeft het Uwv het bezwaar bij besluit van
11 februari 2008 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Appellant heeft in beroep de medische grondslag van het bestreden besluit aangevochten en aangevoerd dat met name zijn psychische problematiek door het Uwv is onderschat. In dat verband heeft appellant een brief van 19 februari 2009 van de aan I-Psy verbonden psycholoog S. Serceoglu overgelegd. De rechtbank heeft aanleiding gezien psychiater
R. Soylu te verzoeken haar van verslag en advies te dienen aan de hand van een aantal vragen. Deze deskundige heeft op 6 juni 2011 gerapporteerd en de beoordeling door het Uwv onderschreven. Bij brieven van 15 juli 2011 en 21 september 2011, heeft appellant de conclusies van Soylu bestreden. Bij die laatste brief werd een rapport van de medisch adviseur van appellant, E.C. van der Eijk, meegezonden. De bezwaarverzekeringsarts heeft hier op 11 oktober 2011 nogmaals op gereageerd en het ingenomen standpunt gehandhaafd.
3.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.2.
De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv de medische beperkingen van appellant niet heeft onderschat en in dat verband verwezen naar het rapport van de door haar geraadpleegde deskundige. De rechtbank heeft overwogen dat Soylu - anders dan de behandelde psychiaters - een matige depressie met een beperkte invloed op de arbeidsmogelijkheden heeft vastgesteld. De problemen van appellant bestaan volgens Soylu op het gebied van (het verdelen van) de aandacht en de concentratie (langdurig op de taken). Per de datum in geding was appellant volgens de psychiater in staat eenvoudig, gestructureerd en niet stresserend werk te verrichten. Tempo-opdrijvend werk en werk in nacht en of ploegendiensten dienden vermeden te worden. De deskundige heeft de FML onderschreven. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de opmerkingen van appellant bij het rapport van deskundige Soylu aan hem voor te leggen voor commentaar, omdat de deskundige zijn bevindingen naar het oordeel van de rechtbank voldoende heeft onderbouwd en toegelicht.
4.
. In hoger beroep heeft appellant zijn zienswijze op de bevindingen en conclusies van Soylu met verwijzing naar een rapport van zijn medisch adviseur Van der Eijk in essentie herhaald.
5.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een toereikend gemotiveerde medische grondslag. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
5.2.
De Rechtbank heeft ten onrechte de opmerkingen van appellant over de rapportage van de door haar benoemde deskundige niet voor een reactie aan hem voorgelegd. Omdat de deskundige inmiddels niet meer werkzaam is als psychiater en deze nalatigheid daarom niet meer hersteld kan worden, heeft de Raad aanleiding gezien zelf een deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek. Op 4 december 2012 heeft de in de rubriek procesverloop vermelde deskundige psychiater Sno schriftelijk verslag uitgebracht van zijn onderzoek. Sno heeft zich niet kunnen verenigen met de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellant en is van oordeel dat de FML bijgesteld zou moeten worden op een aantal items, zoals 1.1 (vasthouden van aandacht), 1.6 (zelfstandig handelen), 1.9.4 (werk waarbij hij niet wordt afgeleid door activiteiten van anderen) en 2.7 (niet in staat eigen gevoelens te uiten) Desgevraagd heeft Sno bij rapportage van 11 februari 2013 op een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 24 december 2012 gereageerd en zijn conclusies nader toegelicht.
5.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde, deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Vormen de daartegen aangevoerde bezwaren een gemotiveerde betwisting, dan moet de rechter zodanig motiveren dat daarbij inzicht wordt gegeven in de aan het oordeel van de rechter ten grondslag liggende gedachtegang, waardoor deze voor anderen controleerbaar en aanvaardbaar wordt.
5.4.
Vastgesteld wordt dat Sno uitgebreid onderzoek heeft verricht, kennis heeft genomen van alle beschikbare medische informatie en zijn bevindingen in een omvangrijke rapportage heeft neergelegd. De daaraan verbonden conclusies met betrekking tot de bijstelling van de belastbaarheid van appellant heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van
24 december 2012 gemotiveerd bestreden. Wat betreft het vasthouden van aandacht heeft de bezwaarverzekeringsarts gesteld dat hiervoor geen beperking moet worden aangenomen, aangezien appellant tijdens de duur van het onderzoek van de deskundige wel in staat is geweest de aandacht gedurende tenminste een haf uur achtereen vast te houden. Dit stemt volgens de bezwaarverzekeringsarts ook overeen met het ten tijde in geding beschreven dagverhaal van appellant. Wat betreft het zelfstandig handelen heeft de bezwaarverzekeringsarts erop gewezen dat een beperking op dit aspect pas aan de orde is indien sprake is van structurele beperkingen in het handelen, die kenmerkend zijn voor de mogelijkheden van een persoon. In de rapportage van Sno zijn volgens de bezwaarverzekeringsarts geen aanwijzingen te vinden dat appellant behoudens de door hem uitgevoerde routinematige handelingen bijna met alles zou moeten worden geholpen. Ten aanzien van de stelling van Sno dat appellant aangewezen is op werk waarin hij niet wordt afgeleid door activiteiten van anderen heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat niet valt in te zien dat appellant hiervoor beperkt zou zijn terwijl hij dagelijks deelneemt aan het verkeer en de moskee bezoekt. Ook ziet de bezwaarverzekeringsarts in de bevindingen van Sno geen aanwijzingen dat er een beperking zou bestaan voor het uiten van de eigen gevoelens. Zo heeft Sno vastgesteld dat de psychomotoriek rustig is, zonder tekenen van impulsiviteit, ontremming of geremdheid.
5.5.
Sno en de bezwaarverzekeringsarts hebben vervolgens weer op elkaars bevindingen gereageerd, waarbij ieder zijn standpunt heeft gehandhaafd. Dit betekent dat beoordeeld moet worden of Sno overtuigend heeft beargumenteerd dat de FML een onjuiste weergave is van de beperkingen van appellant.
5.6.
Sno wijkt in de beschrijving van het psychiatrische beeld van appellant in essentie niet af van dat van de door de rechtbank geraadpleegde deskundige Soylu. In tegenstelling tot Soylu heeft Sno de FML echter niet onderschreven en appellant meer beperkt geacht, zoals in 5.2 is vermeld. De bezwaarverzekeringsarts heeft deugdelijk gemotiveerd dat de extra beperkingen die volgens Sno in de FML zouden moeten worden opgenomen, niet volgen uit het verslag van het door hem verrichte onderzoek en evenmin in overeenstemming zijn met de activiteiten die appellant blijkens zijn dagverhaal in het dagelijkse leven verricht. Het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat er geen aanleiding is om uit te gaan van de door Sno voorgestane verdergaande beperkingen kan dan ook worden onderschreven, mede omdat ook Soylu, die zoals gezegd in de beschrijving van het medische toestandsbeeld van appellant niet afwijkt van die door Sno, zich in de FML kon vinden.
De omstandigheid dat de rechtbank heeft verzuimd de reactie van appellant aan Soylu voor te leggen maakt niet dat voorbij gegaan moet worden aan zijn rapportage nu zijn algemene bevindingen worden bevestigd door die van Sno en in hoger beroep de door appellant geuite kritiek op de rapportage van Soylu voldoende is besproken.
5.7.
Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit bestaat er ook geen aanleiding om te oordelen dat de aan appellant voorgehouden functies in medisch opzicht niet passend zouden zijn. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, zij het met gedeeltelijke verbetering van de gronden, dient te worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en K. Wentholt en
I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2013.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) G.J. van Gendt

EH