In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die zich ziek meldde met rug- en buikklachten, gevolgd door psychische klachten. Appellant ontving vanaf 14 december 2001 een WAO-uitkering van 80 tot 100%, maar deze werd op 30 juli 2007 herzien naar 35 tot 45% op basis van een medische en arbeidskundige rapportage. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening, waarbij hij stelde dat zijn psychische problematiek door het Uwv werd onderschat. De rechtbank 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte de opmerkingen van appellant over de rapportage van de deskundige niet voor een reactie aan hem heeft voorgelegd. De Raad benoemde zelf een deskundige, dr. H.N. Sno, die de belastbaarheid van appellant opnieuw onderzocht. Sno kwam tot andere conclusies dan de eerdere deskundige, maar de bezwaarverzekeringsarts bestreed deze conclusies met argumenten die de Raad overtuigend vond. De Raad oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit toereikend was en dat de functies die aan appellant werden voorgehouden medisch passend waren.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank, met gedeeltelijke verbetering van de gronden. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 juli 2013.