ECLI:NL:CRVB:2013:1460

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2013
Publicatiedatum
20 augustus 2013
Zaaknummer
11-5313 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die in strijd met de inlichtingenverplichting geen melding heeft gemaakt van zijn handel in verdovende middelen en de daaruit ontvangen inkomsten. Het college van burgemeester en wethouders van Kollumerland heeft op 3 september 2009 besloten de bijstand van appellant over de periode van 1 augustus 2008 tot en met 24 maart 2009 in te trekken en de ten onrechte verleende bijstand van € 10.875,61 terug te vorderen. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden, wat betekent dat appellant een verwijt treft voor het ontstaan van de vordering.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 oktober 2010, waarin het college de vordering heeft gebruteerd tot een saldo van € 10.960,73. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep is gegaan. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het besluit van 3 september 2009 in rechte onaantastbaar is en dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot brutering. De Raad heeft ook overwogen dat het enkele feit dat het college pas in oktober 2009 is overgegaan tot brutering, het besluit niet onrechtmatig maakt. Appellant had de mogelijkheid om de vordering netto terug te betalen gedurende de periode van 3 september 2009 tot 31 december 2009.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/5313 WWB
Datum uitspraak: 20 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
5 augustus 2011, 11/379 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Kollumerland (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. O.F.X Roozemond, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is aan de orde gesteld ter zitting van 9 juli 2013. Partijen zijn, zoals vooraf bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 3 september 2009 heeft het college de bijstand van appellant over de periode van 1 augustus 2008 tot en met 24 maart 2009 ingetrokken op de grond dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de handel in verdovende middelen en de daaruit ontvangen inkomsten. Tevens heeft het college de kosten van de over genoemde periode ten onrechte verleende bijstand tot een bedrag van € 10.875,61 van appellant teruggevorderd.
1.2.
Bij besluit van 5 oktober 2010 heeft het college appellant bericht dat de in 1.1 vermelde vordering, voor zover deze betrekking heeft op de in 2009 te veel verleende bijstand, is gebruteerd. Het saldo van de nog openstaande vordering is vastgesteld op € 10.960,73.
1.3.
Bij besluit van 20 januari 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 5 oktober 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (CRvB 24 juli 2007, LJN BB0561) dient te worden afgezien van de uitoefening van de in artikel 58, vierde lid, tweede volzin, van de WWB neergelegde bevoegdheid tot bruto terugvordering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van een betrokkene en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het besluit van 3 september 2009, waarbij de bijstand over de periode van 1 augustus 2008 tot en met 24 maart 2009 is ingetrokken en teruggevorderd, in rechte onaantastbaar is geworden. Hiermee staat vast dat appellant een verwijt treft ten aanzien van het ontstaan van de vordering. Reeds gelet daarop heeft het college in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid tot brutering. Het enkele feit dat het college eerst in oktober 2009 is overgegaan tot brutering maakt dit besluit, anders dan appellant stelt, niet onrechtmatig. Overigens was appellant gedurende de periode van 3 september 2009 tot 31 december 2009 in de gelegenheid om de vordering
- voor zover betrekking hebbend op de periode van 1 januari 2009 tot en met 24 maart 2009 - netto terug te betalen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2013.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) M.R. Schuurman

EH