ECLI:NL:CRVB:2013:1467

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2013
Publicatiedatum
20 augustus 2013
Zaaknummer
12-5441 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor functies in het licht van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1998 arbeidsongeschikt is na een bedrijfsongeval. De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant had zijn uitkering aanvankelijk ontvangen op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, maar deze was in 2007 herzien naar 25 tot 35%. Na bezwaar werd de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw vastgesteld op 35 tot 45%. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat er geen noodzaak was voor een beperking van de werktijden of voor volledig voorgestructureerd werk, ondanks de gezondheidsklachten van appellant. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts zijn conclusies voldoende had gemotiveerd en dat de functies die aan appellant waren toegewezen, passend waren. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. Wel werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 944,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van objectief-medische gegevens in het onderbouwen van claims van arbeidsongeschiktheid en de rol van de bezwaarverzekeringsarts in het proces.

Uitspraak

12/5441 WAO
Datum uitspraak: 16 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
28 augustus 2012, 11/4211 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.E. Stam, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend, onder meezending van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig rapport.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Stam. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. J. Koning.

OVERWEGINGEN

1.1. Aan een eerdere tussen partijen gewezen uitspraak van de Raad van 13 mei 2011
(LJN BQ4675), ontleent de Raad de volgende weergave van de voor dit geding relevante feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant is werkzaam geweest als platformmedewerker voor 32 uur per week. Op 13 juli 1998 is hij uitgevallen voor deze werkzaamheden in verband met whiplashklachten na een bedrijfsongeval. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd is aan appellant met ingang van 27 juli 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 26 maart 2007 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant per 6 mei 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Bij besluit van 23 november 2007 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 26 maart 2007 gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid per 6 mei 2007 vastgesteld op 35 tot 45%.
1.3. De Raad heeft bij voornoemde uitspraak overwogen, gelet op de voorhanden zijnde gegevens, onvoldoende overtuigd te zijn van de juistheid van het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat er, ondanks de vaststelling door die arts van concentratiestoornissen bij appellant, geen aanleiding is om een beperking aan te nemen ten aanzien van het aspect concentratie. De Raad heeft geoordeeld dat het besluit van
23 november 2007 in zoverre een deugdelijke motivering ontbeert, zodat het in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad heeft aanleiding gezien om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen voor zover de rechtsgevolgen van het - reeds door de rechtbank vernietigde - besluit in stand zijn gelaten en in plaats daarvan te bepalen dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van het overwogene in de uitspraak van de Raad.
2.1. Ter uitvoering van de uitspraak van de Raad heeft de bezwaarverzekeringsarts een aanvullende beperking voor appellant van toepassing geacht op het aspect concentreren van de aandacht. Die beperking is, samen met de reeds eerder voor appellant van toepassing geachte beperkingen, vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 juni 2011. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens vastgesteld dat de bij de schatting in aanmerking genomen functies ook in het licht van de FML van 6 juni 2011 onverminderd medisch passend zijn te achten voor appellant.
2.2. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 21 juli 2011 (bestreden besluit) het bezwaar andermaal gegrond verklaard en de WAO-uitkering van appellant met ingang van 6 mei 2007 herzien naar de klasse 35 tot 45%.
2.3. Nadat appellant beroep had ingesteld tegen het bestreden besluit, heeft het Uwv, naar aanleiding van bezwaren van appellant tegen de medische grondslag van dat besluit, een aantal aanvullende beperkingen van toepassing geacht met betrekking tot het persoonlijk en sociaal functioneren van appellant. Deze aanvullende beperkingen zijn, samen met de beperkingen zoals opgenomen in de FML van 6 juni 2011, vastgelegd in een FML van
31 oktober 2011. De bezwaararbeidsdeskundige heeft bij onderzoek geconstateerd dat uitgaande van de FML van 31 oktober 2011 een aantal functies niet langer passend is te achten, maar tevens dat binnen de bij de schatting gebruikte SBC-codes andere, wel passende, functies vallen aan te wijzen, waarmee de klasse-indeling echter niet wijzigt.
3.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat uit de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts, laatstelijk op 16 juli 2012, blijkt dat de door appellant aangevoerde concentratie-, vermoeidheids- en slaapproblemen in het medisch onderzoek zijn betrokken. Door de bezwaarverzekeringsarts is uiteengezet hoe deze klachten in de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid worden ingepast. De bezwaarverzekeringsarts heeft voorts geconcludeerd dat de combinaties van klachten van appellant geen indicatie vormen voor een urenbeperking, maar wel beperkingen bij persoonlijk en sociaal functioneren kunnen opleveren. Combinaties van karaktertrekken kunnen volgens de bezwaarverzekeringsarts evenmin een indicatie voor een urenbeperking opleveren. Daarbij is een verklaring van de behandelende psycholoog van 12 februari 2008 betrokken.
3.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts zijn conclusies voldoende heeft gemotiveerd en dat het Uwv op die conclusies heeft mogen afgaan. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat appellant niet met nieuwe medische stukken is gekomen op basis waarvan twijfel aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts zou kunnen ontstaan.
3.3. Voorts heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met de functies die - uiteindelijk - bij de schatting zijn betrokken. De rechtbank heeft overwogen dat door de bezwaararbeidsdeskundige in het rapport van 19 juli 2012 deugdelijk is gemotiveerd dat appellant geschikt is te achten voor de functies. Dat geldt in het bijzonder ook voor de functies kartonnagebewerker en inpakker, waarvan de passendheid door appellant uitdrukkelijk is betwist in verband met de daarin volgens appellant voorkomende te grote belasting op - achtereenvolgens - de aspecten “vrijkomen van (karton)stof en vezels” en “duwen en trekken”. De bezwaararbeidsdeskundige heeft, na overleg met de bezwaarverzekeringsarts, geconcludeerd dat in de omgeving van de functie kartonnagebewerker kartonvezels voorkomen, maar geen sprake is van langdurig hiermee in aanraking komen. Ten aanzien van het duwen of trekken in de functie van inpakker, is eveneens na overleg met de bezwaarverzekeringsarts, gesteld dat het totaalgewicht van de containerwagen van 225 kg niet leidt tot een ontoelaatbare overschrijding van de kracht die nodig is voor het wegrijden van de containerwagen.
3.4. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4.1. Appellant heeft in hoger beroep in de eerste plaats aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts ten onrechte de geplande beperking op het aspect “afleiding” niet in de FML heeft opgenomen.
4.2. Daarnaast heeft appellant staande gehouden dat de FML ook op andere punten geen juiste weergave bevat van zijn belastbaarheid. Zo dienen volgens appellant in het bijzonder nog beperkingen te worden toegevoegd op de aspecten “volledig voorgestructureerd werk” en werktijden.
4.3. Appellant heeft voorts staande gehouden dat de functies kartonnagebewerker en inpakker voor hem niet medisch passend zijn te achten.
4.4. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het Uwv niet heeft veroordeeld in de proceskosten van appellant, nu het Uwv, naar aanleiding van hetgeen in beroep was aangevoerd, is overgegaan tot aanpassing van de FML.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. De bezwaarverzekeringsarts van het Uwv heeft, naar aanleiding van de onder 4.1 geformuleerde beroepsgrond van appellant, de FML uitgebreid met de beperking dat appellant is aangewezen op werk zonder afleiding door activiteiten van anderen. Samen met de eerder voor appellant van toepassing geachte beperkingen, is deze aanvullende beperking vastgelegd in de FML van 6 december 2012. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens bij rapport van 31 januari 2013 te kennen gegeven dat nader onderzoek heeft uitgewezen dat de bij de schatting in aanmerking genomen functies in het licht van de FML van 6 december 2012 onverminderd passend blijven voor appellant.
5.3.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat door de bezwaarverzekeringsarts toereikend is gemotiveerd dat de (gecombineerde) gezondheidsklachten, evenals de combinaties van karaktertrekken van appellant, geen indicatie opleveren voor een beperking van de werktijden. In zijn rapport van 6 december 2012 heeft de bezwaarverzekeringsarts zijn zienswijze met betrekking tot het ontbreken van een noodzaak tot toepassing van een urenbeperking gemotiveerd gehandhaafd. In het bijzonder heeft hij nog eens uiteengezet dat noch op energetische gronden noch op preventieve gronden is kunnen blijken van een noodzaak tot beperking van de werktijden van appellant.
5.3.2. In datzelfde rapport heeft de bezwaarverzekeringsarts uiteengezet dat evenmin een indicatie bestaat voor volledig voorgestructureerd werk. Het (actuele) ziektebeeld matig ernstige depressie is, aldus de bezwaarverzekeringsarts, te mild om een dergelijke beperking noodzakelijk te achten.
5.3.3. De Raad heeft geen aanknopingspunten om de zienswijze van de bezwaarverzekeringsarts met betrekking tot zowel het aspect werktijden als het aspect voorgestructureerd werk niet te volgen. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat appellant de door hem met betrekking tot deze aspecten staande gehouden eigen opvatting niet nader met objectief-medische gegevens heeft onderbouwd.
5.3.4. Uit het overwogene onder 5.2 tot en met 5.3.3 volgt dat er geen aanleiding bestaat om de FML, zoals deze laatstelijk is uitgebreid met een beperking op het aspect afleiding, niet juist te achten.
5.4. Evenmin bestaan aanknopingspunten om de functies niet passend te achten voor appellant. De rechtbank heeft overwogen dat de bezwaararbeidsdeskundige deugdelijk heeft gemotiveerd dat appellant geschikt is te achten voor de geselecteerde functies, in het bijzonder ook voor de door appellant ter discussie gestelde functies van kartonnagebewerker en inpakker. Die overwegingen zijn juist. Mede nog in aanmerking genomen het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 31 januari 2013, waarin deze heeft uiteengezet dat en waarom de geduide functies, ook met inachtneming van de FML van 6 december 2012, onveranderd passend zijn voor appellant, moet worden geconcludeerd dat ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is.
5.5. De onder 4.4 geformuleerde beroepsgrond behoeft geen bespreking, nu het Uwv ter zitting heeft toegezegd dat de door appellant in beroep gemaakte proceskosten met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht alsnog zullen worden vergoed.
5.6. Het overwogene onder 5.2 tot en met 5.5 leidt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Nu de FML door het Uwv in hoger beroep andermaal is aangescherpt, bestaat evenwel aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 944,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant, tot een bedrag van € 944,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 115,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en M.C. Bruning en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) K.E. Haan

HD