ECLI:NL:CRVB:2013:1642

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 september 2013
Publicatiedatum
4 september 2013
Zaaknummer
11-7211 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant onder de Wet Wajong

In deze zaak is in geschil of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) appellant terecht niet als duurzaam arbeidsongeschikt heeft aangemerkt volgens de Wet Wajong. Appellant had op 26 april 2010 een aanvraag ingediend voor ondersteuning op basis van deze wet. Het Uwv had op 22 december 2011 besloten appellant in aanmerking te brengen voor arbeidsondersteuning en inkomensondersteuning, maar niet voor een volledige arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant beperkte mogelijkheden had door zijn psychische klachten en andere gezondheidsproblemen, maar dat er nog ruimte was voor verbetering. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 september 2013 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant niet in een medisch stabiele of verslechterende situatie verkeerde en dat er geen blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie was. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelt dat het bestreden besluit zorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/7211 WAJONG
Datum uitspraak: 4 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
24 november 2011, 11/1653 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.A.S. Maduro, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2013. Namens appellant is
mr. M.J.G. Schroeder, waarnemend voor mr. Maduro, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft op 26 april 2010 een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Bij besluit van 22 december 2011 heeft het Uwv appellant in aanmerking gebracht voor arbeidsondersteuning en inkomensondersteuning ten bedrage van € 1.062,05 bruto per maand. Dit besluit berust op een verzekeringsgeneeskundig rapport van 23 september 2010 en een arbeidskundig rapport van 21 oktober 2010.
1.2. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er bij appellant sprake is van verminderde energie, verminderd initiatief, beperkte concentratie en vergeetachtigheid. Hij is prikkelbaar, kan niet goed doorzetten en is agressief. Appellant is aangewezen op gestructureerde activiteiten, zonder enige tijdsdruk, in een kleine setting waarin hij een eigen deeltaak heeft. Hij kan geen rugbelastend werk aan, of werk waarin hij veel moet traplopen, lopen en staan. Er dienen weinig klant- of patiëntcontacten en geen conflicthantering te zijn. Verder moet hij niet worden blootgesteld aan dampen, scherpe geuren of stof. Appellant heeft amper participatiemogelijkheden, maar behandeling en zekerheid over zijn huisvesting zouden veel kunnen uitmaken. Voor appellant geldt een urenbeperking van 4 uur per dag/20 uur per week. Appellant heeft duurzaam benutbare mogelijkheden die zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag is zijn zeventiende verjaardag.
1.3. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat appellant ten tijde in geding niet geschikt is te achten voor algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Van een werkgever kan niet in redelijkheid worden verwacht dat hij iemand met een handicap zoals appellant die heeft, in dienst neemt. Er is echter wel sprake van participatiemogelijkheden. Appellant kan begeleid worden bij het opnieuw oppakken van de voorheen door hem gevolgde opleiding Sport- & bewegingsleer, waarvoor hij het certificaat tot pupillentrainer van de KNVB heeft behaald. Voorts heeft hij deelgenomen aan een Feyenoord Clinic. Voor appellant is een participatieplan opgesteld, waarmee hij heeft ingestemd.
1.4. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 december 2010. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft op 23 maart 2011 een onderzoek plaatsgevonden door de bezwaarverzekeringsarts die de bevindingen van de primaire verzekeringsarts geheel heeft onderschreven. Daarop heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard bij besluit van 5 april 2011 (bestreden besluit).
2.1. In beroep heeft appellant betwist dat hij nog functionele mogelijkheden zou hebben. Appellant is gelet op zijn medische gesteldheid niet in staat om werkzaamheden te verrichten. Hij vindt in de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten zijn standpunt bevestigd dat hij vrijwel geen participatiemogelijkheden heeft. Volgens appellant heeft het Uwv zijn belangen niet goed afgewogen en is het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand gekomen.
2.2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze plaatsgevonden en is het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd. Uit de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts blijkt dat appellant forse beperkingen heeft die voor een groot deel samenhangen met zijn psychische klachten en veelvuldige drugsgebruik. Het Uwv heeft echter terecht vastgesteld dat er nog verbetering mogelijk is in appellants situatie en dat er geen sprake is van een blijvend ontbreken van mogelijkheden voor arbeidsparticipatie, zodat de arbeidsongeschiktheid van appellant niet duurzaam is.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de arbeidsongeschiktheid van appellant niet duurzaam is. Uit de rapporten blijkt dat appellant volledig arbeidsongeschikt is. Of dit al dan niet duurzaam is, zal uit nader onderzoek moeten blijken. Het bestreden besluit roept verwarring op, omdat wordt vermeld dat appellant zou kunnen werken, terwijl hij daar volgens de arbeidsdeskundige niet toe in staat is.
4.
De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv appellant terecht niet als duurzaam arbeidsongeschikt als bedoeld in de Wet Wajong heeft aangemerkt.
4.2.
Ingevolge artikel 2:4, eerste lid, van de Wet Wajong is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid niet meer te verdienen dan 20% van het maatmaninkomen. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie en het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Ingevolge het derde lid wordt onder medisch stabiele of verslechterende situatie mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het Uwv appellant terecht en op goede gronden niet als duurzaam arbeidsongeschikt heeft aangemerkt. Uit de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsarts en de (bezwaar)arbeidsdeskundige volgt dat er bij appellant sprake is van forse beperkingen, die ertoe leiden dat hij ten tijde in geding niet geschikt was te achten voor algemeen geaccepteerde arbeid. Uit de genoemde rapporten volgt echter evenzeer dat de medische toestand van appellant door behandeling nog kan verbeteren en dat appellant eerder een aantal opleidingen heeft gevolgd en voltooid. Aldus heeft het Uwv aannemelijk gemaakt dat appellant ten tijde in geding niet verkeerde in een medisch stabiele of verslechterende situatie en dat evenmin sprake was van een blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit zorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd.
4.4.
Gelet op hetgeen in 4.3 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
Er is geen grond voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. Van Voorst als voorzitter en R.E. Bakker en
M.S.E. Wulffraat-Van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) I.J. Penning

HD