ECLI:NL:CRVB:2013:1652

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 september 2013
Publicatiedatum
4 september 2013
Zaaknummer
12-3824 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na maximale termijn en nieuwe ziekmelding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. De appellant, die als zelfstandig installateur werkte en vrijwillig verzekerd was op grond van de Ziektewet (ZW), ontving van 20 april 2009 tot en met 17 april 2011 ziekengeld. Het Uwv heeft op 3 mei 2011 aan de appellant meegedeeld dat zijn recht op ZW-uitkering na 104 weken eindigde, en dat de uitkering tot en met 17 april 2011 werd betaald. Appellant meldde zich op 25 mei 2011 opnieuw ziek, maar het Uwv weigerde hem een nieuwe ZW-uitkering toe te kennen, omdat de maximale termijn op 18 april 2011 was bereikt. Appellant had geen bezwaar aangetekend tegen het eerdere besluit van het Uwv, waardoor dit besluit in rechte vaststond.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij vóór 17 april 2011 volledig hersteld was en dat de beëindiging van de uitkering niet het gevolg was van ziekte, maar van de economische crisis en de houding van het Uwv. De Raad overwoog dat, volgens artikel 29, vijfde lid, van de ZW, geen ziekengeld wordt uitgekeerd na een periode van 104 weken ongeschiktheid tot werken. De Raad bevestigde dat de appellant niet meer kon opkomen tegen het besluit van het Uwv van 3 mei 2011, en dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts, die de eerste ziektedag op 12 mei 2011 vaststelde, juist was. De Raad concludeerde dat het Uwv op goede gronden de nieuwe ZW-uitkering had geweigerd en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/3824 ZW
Datum uitspraak: 4 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 30 mei 2012, 11/5144 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. H. Molleman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, die werkzaam was als zelfstandig installateur en vrijwillig verzekerd was op grond van de Ziektewet (ZW), heeft van 20 april 2009 tot en met 17 april 2011 ziekengeld ontvangen. Bij besluit van 3 mei 2011 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat na 104 weken het recht op ZW-uitkering eindigt en dat daarom tot en met 17 april 2011 uitkering wordt betaald.
1.2. Op 12 mei 2011 is appellant in het ziekenhuis opgenomen en geopereerd. Op 13 mei 2011 is hij uit het ziekenhuis ontslagen. Op 25 mei 2011 heeft appellant zich opnieuw ziek gemeld. Bij besluit van 24 juni 2011 heeft het Uwv geweigerd appellant een ZW-uitkering toe te kennen, omdat op 18 april 2011 de maximale termijn was bereikt.
1.3. Appellant heeft tegen het besluit van 24 juni 2011 bezwaar gemaakt. In het kader daarvan is rapport uitgebracht door de verzekeringsarts van het Uwv, die heeft geconcludeerd dat de eerste ziektedag van appellant gelegen is op 12 mei 2011. Bij besluit van 15 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 juni 2011 ongegrond verklaard.
2.
Het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep is door de rechtbank bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft voorop gesteld dat appellant met ingang van 12 mei 2011 opnieuw arbeidsongeschikt is geworden. Doordat tegen het besluit van het Uwv van 3 mei 2011, waarin de ZW-uitkering per 18 april 2011 beëindigd is wegens het bereiken van de maximale uitkeringstermijn, geen bezwaar is aangetekend, staat dat besluit in rechte vast. Hierdoor staat in beginsel ook vast dat appellant niet vóór 17 april 2011 geheel is hersteld voor zijn eigen werk
3.
In hoger beroep is aangevoerd dat appellant vóór 17 april 2011 geheel hersteld was voor zijn eigen werkzaamheden. Appellant stelt dat niet als gevolg van ziekte maar als gevolg van de economische crisis en de opstelling van het Uwv gedurende de maximum periode van 104 weken uitkering is verleend.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 29, vijfde lid, van de ZW, voor zover hier van belang, wordt geen ziekengeld uitgekeerd nadat een tijdvak van 104 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken. Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat voor de berekening van de periode van 104 weken, de samentellingsregel ook toepassing vindt in het geval dat gedurende de maximum periode van 104 weken uitkering is verleend en betrokkene binnen vier weken nadien weer arbeidsongeschikt wordt; zulks ongeacht of die arbeidsongeschiktheid intreedt na werkhervatting (zie de uitspraak van de Raad van 11 juni 1997, LJN ZB6958). Voorts volgt uit vaste rechtspraak van de Raad dat artikel 29, vijfde lid, van de ZW niet aan betrokkene kan worden tegengeworpen indien hervat is in ander werk en de ongeschiktheid kennelijk voortvloeit uit een andere oorzaak (zie onder meer de uitspraak van de Raad van
28 november 2007, LJN BC0042).
4.2.
Appellant kan niet meer opkomen tegen het besluit van het Uwv van 3 mei 2011, waarin de ZW-uitkering per 18 april 2011 beëindigd is wegens het bereiken van de maximale uitkeringstermijn. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend. Het besluit, en daarmee ook het bereiken van de maximale uitkeringstermijn, is dan ook in rechte vast komen te staan.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat de aangevoerde gronden geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsarts van het Uwv ten aanzien van de eerste ziektedag op 12 mei 2011. De eerste ziektedag is gelegen binnen vier weken na beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant en hij heeft na
17 april 2011 en vóór bovengenoemde ziekmelding niet hervat in enig ander werk.
4.4.
Hieruit volgt dat het Uwv op goede gronden heeft geweigerd appellant ter zake van het nieuwe ziektegeval een ZW-uitkering toe te kennen. Hetgeen overigens door appellant is aangevoerd kan, gelet op het vorenstaande, niet leiden tot een andersluidend oordeel.
5.
Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en R.E. Bakker en
M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) I.J. Penning

EH