ECLI:NL:CRVB:2013:1692

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 september 2013
Publicatiedatum
6 september 2013
Zaaknummer
11-7389 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellant, die in 1972/1973 arbeidsongeschikt zou zijn geweest. Appellant heeft op 13 januari 2011 een aanvraag ingediend bij het Uwv, die op 17 februari 2011 werd afgewezen. In bezwaar heeft appellant zijn ernstige beperkingen op fysiek en psychisch gebied aangevoerd, evenals zijn verleden met alcoholverslaving en de toezeggingen van de bijstandsinstantie om een WAO-uitkering aan te vragen. Het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank Roermond. De rechtbank heeft de beslissing van het Uwv bevestigd en het beroep ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere gronden herhaald. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld. De verzekeringsarts heeft de medische situatie van appellant onderzocht en vastgesteld dat er geen langdurige arbeidsongeschiktheid was in de jaren zeventig. De Raad onderschrijft de conclusie van de rechtbank dat de beschikbare medische gegevens niet aantonen dat appellant de voor WAO geldende wachttijd van 52 weken heeft volbracht. De Raad oordeelt dat de omstandigheid dat er weinig medische gegevens uit die periode beschikbaar zijn, voor risico van appellant komt.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de omstandigheid dat appellant geen sollicitatieplicht had in verband met zijn bijstandsuitkering niet van doorslaggevende betekenis is voor de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid onder de WAO. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 4 september 2013.

Uitspraak

11/7389 WAO
Datum uitspraak: 4 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
9 december 2011, 11/732 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2013. Namens appellant is verschenen mr. Brauer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, geboren [in] 1948, heeft op 13 januari 2011 een verzoek bij het Uwv ingediend om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Daarbij heeft hij gesteld dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag ligt in 1972/1973. Bij besluit van 17 februari 2011 is het verzoek van appellant afgewezen.
1.2. In bezwaar heeft appellant gesteld dat hij blijvende ernstige beperkingen heeft op fysiek en psychisch gebied. Hij is in het verleden nauwelijks in staat geweest om regelmatig arbeid te verrichten. Hij heeft regelmatig ruzie gehad met zijn baas en er is sprake geweest van alcoholverslaving. Voorts heeft hij er op gewezen dat hij in het verleden heeft gewerkt in het kader van de Wet sociale werkvoorziening en dat hem, nadat dit dienstverband was beëindigd, een bijstandsuitkering is toegekend. In verband met deze bijstandsuitkering is hij regelmatig medisch onderzocht en daarbij is vastgesteld dat hij arbeidsongeschikt was. Hem zijn door de instantie die de bijstand verstrekte ook toezeggingen gedaan dat voor hem een
WAO-uitkering zou worden aangevraagd, maar ondanks dat hij daar bij deze instantie naar heeft geïnformeerd, is dit nooit gebeurd. Hij heeft zich verlaten op de informatie van deze instantie en dat is de reden geweest dat hij nu pas zelf een aanvraag voor een WAO-uitkering heeft ingediend. Thans doet zich echter de situatie voor dat veel medische gegevens uit het verleden verloren zijn gegaan.
1.3. Nadat de bezwaarverzekeringsarts P.M.H.J. Tjen in zijn rapport van 18 mei 2011 het standpunt van de verzekeringsarts had onderschreven, heeft het Uwv bij besluit van
20 mei 2011 het bezwaar ongegrond verklaard.
2.
In beroep heeft appellant, naast de reeds in bezwaar naar voren gebrachte gronden, aangevoerd dat hij was ontheven van de voor hem in het kader van de bijstandsuitkering geldende sollicitatieplicht. Voorts is hij van mening dat het Uwv onzorgvuldig heeft gehandeld door geen nader psychiatrisch onderzoek in te stellen.
3.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met het bestreden besluit en zijn de gronden van appellant verworpen. De rechtbank heeft het beroep dan ook ongegrond verklaard.
4.
In hoger beroep heeft appellant de in de eerdere procedure naar voren gebrachte gronden herhaald.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Naar aanleiding van appellants aanvraag heeft de verzekeringsarts P.H.H.M. Genders informatie opgevraagd bij de huisarts van appellant. Voorts heeft hij appellant onderzocht op zijn spreekuur van 8 februari 2011. In zijn daaropvolgende rapport van 17 februari 2011 heeft hij overwogen dat appellant in de jaren zeventig hulp heeft gezocht vanwege rugproblematiek. Op grond van de beschikbare medische gegevens heeft hij echter niet kunnen vaststellen dat er in die jaren als gevolg van ernstige pathologie sprake is geweest van een lange periode van arbeidsongeschiktheid. Hij is dan ook tot de conclusie gekomen dat appellant de voor de WAO geldende wachttijd van 52 weken niet heeft volbracht.
5.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat een zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden naar de medische situatie van appellant ten tijde hier in geding. De overwegingen in de aangevallen uitspraak die tot deze conclusie hebben geleid, worden onderschreven. Ook de Raad is niet tot de conclusie kunnen komen dat het Uwv onzorgvuldig heeft gehandeld door appellant niet aan een nader psychiatrisch onderzoek te onderwerpen. Het oordeel van de rechtbank, dat appellant in de jaren zeventig niet gedurende 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest en derhalve de wachttijd niet heeft volbracht, kan op grond van de beschikbare medische gegevens evenmin voor onjuist worden gehouden. Appellant heeft niet aan de hand van medische gegevens aannemelijk gemaakt dat dit wel het geval is geweest. De omstandigheid dat nog maar weinig medische gegevens uit die periode voorhanden zijn, is een omstandigheid, zoals de rechtbank eveneens terecht heeft geoordeeld, die voor risico komt van appellant. Met betrekking tot de omstandigheid dat appellant naar zijn zeggen geen sollicitatieplicht had in verband met de hem toegekende bijstandsuitkering wordt overwogen dat deze omstandigheid niet van (doorslaggevende) betekenis is voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO, nu daarvoor andere criteria gelden dan die welke bij het verlenen van ontheffing van de sollicitatieplicht in het kader van de bijstand een rol hebben gespeeld.
5.3.
Gelet op overwegingen 5.1 en 5.2 moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en R.E. Bakker en
M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) I.J. Penning

EH