ECLI:NL:CRVB:2013:1707
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om bijstand op grond van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanvraag werd afgewezen omdat het college van burgemeester en wethouders van Purmerend van mening was dat appellante samen met haar ex-partner een gezamenlijke huishouding voerde. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. Appellante had zich op 8 februari 2011 gemeld voor bijstand en verklaarde dat zij in een woning woonde waar zij geen huur voor verschuldigd was, maar wel bijdroeg aan andere woonkosten. Het college voerde een onderzoek uit naar de woon- en leefsituatie van appellante, waaruit bleek dat haar ex-partner, hoewel ingeschreven op een ander adres, feitelijk bij haar woonde wanneer hij in Nederland was.
De Raad oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding, onder andere door financiële verstrengeling en wederzijdse zorg. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat de aanvraag om bijstand terecht was afgewezen, omdat appellante ten tijde van de aanvraag met haar ex-partner een gezamenlijke huishouding voerde. De uitspraak werd gedaan op 10 september 2013, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad.