ECLI:NL:CRVB:2013:1740

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 september 2013
Publicatiedatum
11 september 2013
Zaaknummer
11-3366 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Leeuwarden inzake studiefinanciering en proceskostenvergoeding

Op 11 september 2013 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door de appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 26 april 2011. De zaak betrof een verzoek om studiefinanciering en de vraag of de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in de proceskosten moest worden veroordeeld. De appellant had op 7 juni 2011 hoger beroep ingesteld, maar trok dit beroep later in en verzocht de Raad om de Minister te veroordelen in de proceskosten. De Minister diende een verweerschrift in en met toestemming van beide partijen werd besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten.

De Raad overwoog dat volgens artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, als een bestuursorgaan tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener in de kosten kan worden veroordeeld. In dit geval was het niet in geschil dat de Minister aan de appellant was tegemoetgekomen. Echter, de Raad oordeelde dat er bijzondere omstandigheden waren die een proceskostenvergoeding uitsloten. De appellant had pas in hoger beroep een belangrijke verklaring overgelegd die eerder in de procedure had moeten worden ingediend. De Raad concludeerde dat de Minister niet in de kosten hoefde te worden veroordeeld, omdat de vertraging in het indienen van de verklaring aan de appellant zelf te wijten was.

De Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, en deze beslissing werd openbaar uitgesproken op 11 september 2013.

Uitspraak

11/3366 WSF
Datum uitspraak: 11 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 26 april 2011, 10/335 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft op 7 juni 2011 hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Appellant heeft het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht de Minister te veroordelen in de proceskosten.
De Minister heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
De Raad stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de Minister aan appellant is tegemoetgekomen. Onder die omstandigheden moet de Minister in beginsel in de kosten worden veroordeeld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, wat met name het geval is als de procedure het gevolg is van de handelwijze van appellant. In dit geval is daarvan sprake. Immers, eerst in hoger beroep heeft appellant een verklaring als bedoeld in artikel 9 van het Besluit Studiefinanciering 2000 overgelegd. Niet valt in te zien dat appellant deze verklaring niet al bij het verzoek om loskoppeling, althans uiterlijk in de bezwaarfase, over had kunnen leggen. Gelet op de door de Minister aan appellant in de primaire fase en in de bezwaarfase verstrekte informatie was het duidelijk dat het overleggen van een dergelijke verklaring van doorslaggevend belang is ter onderbouwing van het door appellant ingediende verzoek.
Er bestaat dan ook geen aanleiding tot vergoeding van proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
11 september 2013.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) D.W.M. Kaldenhoven

TM