ECLI:NL:CRVB:2013:1756

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2013
Publicatiedatum
13 september 2013
Zaaknummer
11-801 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wettelijke rente en terugvordering WAZ-uitkering en toeslag

In deze zaak gaat het om de wijziging van de ingangsdatum van de wettelijke rente over de nabetaling van de WAZ-uitkering en de toeslag. Appellant, die als agrariër werkzaam was, had op 8 augustus 2007 een WAZ-uitkering aangevraagd, waarbij hij aangaf vanaf 10 december 1988 arbeidsongeschikt te zijn. Het Uwv kende hem bij besluit van 14 november 2007 een uitkering toe met terugwerkende kracht tot 7 augustus 2006. Na een rechtszaak bij de rechtbank Arnhem, die op 15 januari 2009 oordeelde dat het Uwv een nieuw besluit moest nemen, werd de WAZ-uitkering bij besluit van 10 februari 2009 alsnog met terugwerkende kracht aan appellant toegekend vanaf 8 december 1989.

In de daaropvolgende besluiten heeft het Uwv de wettelijke rente over de nabetaling van de WAZ-uitkering vastgesteld op 1 januari 1990, maar dit werd later herzien naar 1 december 2007. Appellant ging in hoger beroep tegen deze herziening en de terugvordering van te veel betaalde wettelijke rente. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv niet onrechtmatig had gehandeld door de ingangsdatum van de wettelijke rente te wijzigen en dat de terugvordering van de te veel betaalde rente terecht was. De Raad bevestigde dat de wettelijke rente over de nabetaling van de WAZ-uitkering en toeslag op 1 december 2007 begon te lopen, en dat het Uwv de gemaakte fout binnen een redelijke termijn had hersteld.

De Raad concludeerde dat er geen strijd was met het vertrouwensbeginsel en dat appellant geen schade had geleden door het herstel van de fout. De beslissing van de rechtbank Arnhem werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

11/801 WAZ
Datum uitspraak: 13 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
23 december 2010, 10/1570 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H.B.M. Litjens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2013. Namens appellant is
mr. Litjens verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is werkzaam geweest als agrariër. Hij heeft op 8 augustus 2007 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) aangevraagd. Hij heeft daarin vermeld dat hij met ingang van 10 december 1988 arbeidsongeschikt is.
1.2. Bij besluit van 14 november 2007 heeft het Uwv appellant met ingang van
7 augustus 2006 een uitkering op grond van de WAZ toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. Op 22 november 2007 heeft appellant een toeslag op de WAZ-uitkering aangevraagd.
1.4. Bij besluit van 30 november 2007 heeft het Uwv appellant met ingang van
7 augustus 2006 voor een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) in aanmerking gebracht.
1.5. Appellant heeft tegen het besluit van 14 november 2007 bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft dit bezwaar bij besluit van 1 april 2008 ongegrond verklaard. Het door appellant tegen dit besluit ingestelde beroep heeft de rechtbank Arnhem op 15 januari 2009 gegrond verklaard. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. Daarop heeft het Uwv de WAZ-uitkering bij besluit van 10 februari 2009 alsnog met ingang van
8 december 1989 aan appellant toegekend.
1.6. Bij besluit van 15 juni 2009 heeft het Uwv appellant op diens verzoek de wettelijke rente over de nabetaling van de WAZ-uitkering vergoed. De aanvangsdatum van de renteberekening is gesteld op 1 januari 1990. Aan appellant is een bedrag uitgekeerd van
€ 103.215,67.
1.7. Bij besluit van 14 oktober 2009 heeft het Uwv appellant met ingang van 15 maart 1993, de datum van zijn huwelijk, de maximale toeslag op grond van de TW toegekend.
1.8. Bij besluit van 10 november 2009 heeft het Uwv het besluit van 15 juni 2009 ingetrokken, omdat de wettelijke rente over de nabetaling van de WAZ-uitkering had moeten worden berekend vanaf december 2007, en niet vanaf januari 1990.
1.9. Bij besluit van 10 november 2009 heeft het Uwv appellant wettelijke rente over de nabetaalde toeslag toegekend ten bedrage van € 7.418,14.
1.10. Bij besluit van 25 november 2009 heeft het Uwv de te veel betaalde wettelijke rente over de nabetaling van de WAZ-uitkering, na verrekening met voornoemd bedrag van
€ 7.418,14 vastgesteld op € 77.540,94, van appellant teruggevorderd.
1.11. Het door appellant tegen de in 1.8 tot en met 1.10 vermelde besluiten gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 16 april 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1. In beroep heeft appellant aangevoerd dat de besluitvorming, zoals deze gestalte heeft gekregen in de in 1.8 tot en met 1.10 genoemde besluiten, niet inzichtelijk en niet consistent is. Volgens appellant is er geen rechtsgeldige titel voor de verrekening van de in verband met de nabetaling van de toeslag toegekende wettelijke rente met de wettelijke rente die in verband met de nabetaling van de WAZ-uitkering is betaald. Voorts is het Uwv er ten onrechte van uitgegaan dat het recht op wettelijke rente eerst bestaat vanaf december 2007 en niet vanaf een eerder tijdstip. Door terug te komen van zijn besluit van 15 juni 2009 heeft het Uwv in strijd gehandeld met de wettelijke regelingen over de vergoeding van wettelijke rente en de mogelijkheden voor verrekening en terugvordering, alsmede met het vertrouwensbeginsel. Ten slotte heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de door hem in de bezwaarprocedure gemaakte kosten ten onrechte niet zijn vergoed.
2.2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Na voorop te hebben gesteld dat de in 1.8 tot en met 1.10 genoemde beslissingen van het Uwv alle een bestuursrechtelijke grondslag hebben, heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv de wettelijke rente over de nabetaling van de WAZ-uitkering conform vaste jurisprudentie van de Raad terecht heeft berekend vanaf 1 december 2007. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Raad heeft de rechtbank voorts geoordeeld dat het Uwv, door terug te komen van zijn besluit van 15 juni 2009, niet in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. De rechtbank heeft hierbij mede van betekenis geacht dat er tussen de aanvraag van de vergoeding van de wettelijke rente over de nabetaling van de WAZ-uitkering en het besluit van 15 juni 2009 geen verdere beslismomenten met betrekking tot de vaststelling van de wettelijke rente zijn geweest en er tussen het Uwv en appellant evenmin andere correspondentie over dit onderwerp heeft plaatsgevonden. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat het Uwv de door appellant in de bezwaarprocedure gemaakte kosten terecht heeft afgewezen.
3.
In hoger beroep heeft appellant zijn bezwaren tegen de intrekking van het besluit van
15 juni 2009 en tegen de ingangsdatum van de vergoeding van de wettelijke rente over de nabetaling van de WAZ-uitkering en de toeslag gehandhaafd. Volgens appellant heeft het Uwv een voordeel genoten doordat het de wettelijke rente niet met verdere terugwerkende kracht dan tot december 2007 hoeft te vergoeden en is er in die zin sprake van ongerechtvaardigde verrijking van het Uwv. Appellant heeft herhaald dat de intrekking van het besluit van 15 juni 2009 en het terugvorderen van de eerder toegekende wettelijke rente in strijd zijn met de beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder het vertrouwensbeginsel. Appellant heeft voorts herhaald dat het Uwv de door hem in de bezwaarprocedure gemaakte kosten ten onrechte niet heeft vergoed.
4.
De Raad overweegt het volgende.
4.1.
In geding is de vraag of het Uwv de ingangsdatum van de aan appellant verschuldigde wettelijke rente over de nabetaling van zijn WAZ-uitkering en toeslag terecht heeft vastgesteld op 1 december 2007. Voorts is in geding of het Uwv de te veel betaalde wettelijke rente van appellant heeft mogen terugvorderen.
4.2.1.
In artikel 4:102, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien een afwijzende beschikking tot betaling door het bestuursorgaan als gevolg van bezwaar of beroep wordt vervangen door een beschikking tot betaling, het bestuursorgaan wettelijke rente verschuldigd is vanaf het tijdstip waarop het in verzuim zou zijn geweest indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven.
4.2.2.
Op grond van zijn - ook door de rechtbank aangehaalde - vaste jurisprudentie neemt de Raad, voor zover geen sprake is van specifieke algemeen verbindende voorschriften - anders dan de algemene bepalingen van Titel 4.4 van de Awb - met betrekking tot het tijdstip waarop periodieke betalingen moeten worden verricht, omwille van een praktische en eenvormige rechtstoepassing, mede gezien het forfaitaire karakter van wettelijke rente, tot uitgangspunt dat de wettelijke rente gaat lopen op de eerste dag van de kalendermaand volgend op de maand (of het andere tijdvak) waarop de periodieke betaling betrekking heeft. Indien het niet gaat om reeds lopende periodieke betalingen, maar om een eerste toekenning of om een wijziging van een element van de periodieke betaling, geldt bovendien dat de wettelijke rente niet eerder gaat lopen dan vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin de beslistermijn voor de toekenning of wijziging is verstreken (zie bijvoorbeeld: CRvB
28 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU2160).
4.2.3.
Bij besluit van 14 november 2007 heeft het Uwv appellant met ingang van
7 augustus 2006 een WAZ-uitkering toegekend. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 15 januari 2009 heeft het Uwv de ingangsdatum van de WAZ-uitkering bij besluit van 15 juni 2009 nader vastgesteld op 8 december 1989. Op grond van de in 4.2.1 genoemde wettelijke bepaling en de in 4.2.2 vermelde uitleg die de Raad daaraan geeft, gaat de wettelijke rente lopen op 1 december 2007, zijnde de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop het Uwv zijn naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van
15 januari 2009 herroepen besluit van 14 november 2007 heeft genomen.
4.2.4.
Op grond van dezelfde overwegingen is de Raad van oordeel dat de wettelijke rente in verband met de krachtens het besluit van 30 november 2007 nabetaalde toeslag eveneens op
1 december 2007 is gaan lopen.
4.3.1.
De Raad is voorts met de rechtbank van oordeel dat het Uwv door bij besluit van
10 november 2009, onder intrekking van het besluit van 15 juni 2009, de ingangsdatum van de wettelijke rente in verband met de nabetaling van de WAZ-uitkering alsnog vast te stellen op 1 december 2007, niet onrechtmatig heeft gehandeld. De Raad verwijst hiertoe allereerst naar zijn vaste jurisprudentie, op grond waarvan aan een bestuursorgaan de bevoegdheid toekomt een gemaakte fout te herstellen, mits het daartoe strekkende besluit niet in strijd is met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel, in het bijzonder dat van de rechtszekerheid (zie bijvoorbeeld: CRvB 5 juni 2003,
4.3.2.
Het betoog van appellant dat het Uwv door deze fout te herstellen in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Nog daargelaten of appellant niet in redelijkheid heeft kunnen begrijpen dat het aanvankelijk toegekende bedrag aan wettelijke rente op een vergissing berustte, kan niet worden gezegd dat het Uwv niet in redelijkheid tot herstel van de fout heeft kunnen besluiten. Bij dit oordeel acht de Raad van belang dat het Uwv de fout binnen een betrekkelijk korte termijn heeft hersteld. Appellant heeft voorts niet gesteld dat hij ten gevolge van het herstel van de fout als zodanig schade heeft geleden. Van strijd met enige andere geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel is de Raad evenmin gebleken.
4.4.
Het betoog dat het Uwv ongerechtvaardigd verrijkt zou zijn doordat appellant niet eerder in staat was een aanvraag in te dienen slaagt evenmin, omdat dit een omstandigheid is die in beginsel voor rekening en risico van appellant komt.
4.5.
Op grond van hetgeen in 4.2 tot en met 4.4 is overwogen is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het Uwv de datum met ingang waarvan het aan appellant de wettelijke rente over de nabetaling van zijn WAZ-uitkering en toeslag dient uit te betalen op goede gronden heeft vastgesteld op 1 december 2007.
4.6.
De Raad is van oordeel dat het Uwv voor de terugvordering van de te veel betaalde renteschade terecht heeft aangeknoopt bij Afdeling 4.4.1 van de Awb. Met de voor beroep vatbare besluiten van 10 november 2009, zoals het Uwv deze in het bestreden besluit nader heeft toegelicht, is een verplichting tot betaling van een geldsom ontstaan. Het Uwv heeft deze verplichting, na verrekening van de te veel betaalde renteschade in verband met de WAZ-uitkering met de renteschade in verband met de toeslag, met juistheid bepaald op het bedrag van € 77.540,94 en heeft deze verplichting vervolgens conform artikel 4:86 van de Awb vastgelegd in het besluit van 25 november 2009. Dat er, anders dan de rechtbank heeft overwogen, tussen de aanvraag en het besluit van 15 juni 2009 wel verdere beslismomenten over de wettelijke rente zijn geweest, leidt niet tot een ander oordeel. Voor zover het Uwv een verwijt zou treffen in verband met zijn besluit van 23 februari 2009, waarbij het verzoek van appellant om vergoeding van de wettelijke rente in verband met de WAZ-uitkering heeft afgewezen, heeft het bij brief van 4 maart 2009 alsnog duidelijkheid verschaft aan appellant over het verdere verloop van de procedure. Van dringende redenen op grond waarvan het Uwv had moeten afzien van de terugvordering is de Raad niet gebleken.
4.7.
Omdat het Uwv bij het bestreden besluit de primaire besluiten van 10 november 2009 en 25 november 2009 niet heeft herroepen is niet voldaan aan de in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb gestelde voorwaarden voor de vergoeding van de in verband met het bezwaar gemaakte kosten. Het Uwv heeft het daartoe strekkende verzoek van appellant dan ook terecht afgewezen.
4.8.
Gelet op hetgeen in 4.2 tot en met 4.7 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
Er is geen grond voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.E. Bakker en D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) D.E.P.M. Bary

EH