ECLI:NL:CRVB:2013:1757

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2013
Publicatiedatum
13 september 2013
Zaaknummer
11-6507 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verhoging WIA-uitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de WIA-uitkering van appellante te verhogen, ondanks haar melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Appellante, werkzaam als receptioniste/telefoniste, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar deze was beëindigd. Op 19 februari 2010 meldde zij zich opnieuw arbeidsongeschikt vanwege nekklachten en vermoeidheid. Het Uwv stelde haar arbeidsongeschiktheid vast op 50,75%, maar bij een later besluit werd dit percentage gecorrigeerd naar 76,49%. Appellante was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de medische en arbeidskundige grondslag voor de beslissing van het Uwv deugdelijk was. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe diagnoses waren en dat de bestaande ziektebeelden niet in ernst waren toegenomen. De verzekeringsartsen hadden voldoende beperkingen aangenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2008, en de arbeidskundige had aangetoond dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de subjectieve ervaringen van appellante niet bepalend waren voor de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De conclusie was dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/6507 WIA
Datum uitspraak: 13 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
28 september 2011, 11/2031 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is door mr. S.G.C. van Ingen, werkzaam bij ARAG rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante en het Uwv zijn nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Ingen. Voor het Uwv is verschenen mr. W. de Rooy-Bal
.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante, werkzaam als receptioniste/telefoniste bij de [naam politieke partij], is voor haar werk uitgevallen wegens nekklachten. Op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv haar een loongerelateerde uitkering ingevolge de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. De loongerelateerde WGA-uitkering is op
30 september 2008 beëindigd en met ingang van die datum is appellante in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2. Op 19 februari 2010 heeft appellante zich met ingang van 15 februari 2010 voor haar werkzaamheden van 20 uur per week toegenomen arbeidsongeschikt gemeld wegens pijn- en vermoeidheidsklachten ten gevolge van een cervicale kanaalstenose en een nekhernia. Bij besluit van 6 september 2010 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 50,75%.
1.3. Bij besluit van 20 januari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 6 september 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, waarbij is opgemerkt dat het in het besluit van 6 september 2010 genoemde percentage van arbeidsongeschiktheid op een kennelijke misslag berust en dit percentage 76,6 (lees 76,49) dient te bedragen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellante ten aanzien van de belastbaarheid van schouders, nek en armen heeft onderschat of de toegezonden medische informatie niet op waarde heeft geschat. Anders dan appellante, leest zij in de brief van anesthesioloog
L. van Leersum niet dat de nek van appellante al zo versleten was als die van een 80-plusser en dat de nek niet verder belast kan worden. Voorts kan naar het oordeel van de rechtbank met de beschikbare medische informatie niet onderbouwd worden dat de vermoeidheids- en depressieve klachten van appellante nopen tot het opnemen van meer beperkingen op het gebied van sociaal en persoonlijk functioneren. Met betrekking tot appellantes beroepsgrond dat een forsere urenbeperking moet worden aangenomen omdat appellante zich belastbaar acht voor hoogstens anderhalf uur per dag, is de rechtbank eveneens van oordeel dat een medische onderbouwing voor dit standpunt ontbreekt. Dat naast een urenbeperking op energetische gronden er ook een noodzaak zou zijn op preventieve gronden, acht de rechtbank evenmin onderbouwd. Dat de bedrijfsarts de door appellante ervaren mogelijkheden als uitgangspunt neemt, doet volgens de rechtbank niet aan dat oordeel af. Met betrekking tot de beroepsgrond dat appellante niet kan reizen met het openbaar vervoer vanwege te zware trillingen is de rechtbank van oordeel dat niet medisch onderbouwd is dat sprake zou zijn van een verdergaande beperking van de trillingsbelasting van appellante dan reeds opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de signaleringen in de aan appellante voorgehouden functies van draadweefster, assistente consultatiebureau en telefoniste/receptioniste afdoende zijn gemotiveerd door de arbeidskundige in zijn rapport van 3 september 2010.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar stellingen herhaald, hetgeen er - kort gezegd - op neer komt dat de (bezwaar)verzekeringsartsen haar beperkingen hebben onderschat en de geduide functies niet passend zijn.
3.2.
Het Uwv heeft zich onder verwijzing naar de rapporten van zijn bezwaarverzekeringsarts van 14 januari 2010 en 30 augustus 2011 en de rapporten van de (bezwaar)arbeidsdeskundige van 3 september 2010 en 17 januari 2011 achter het oordeel van de rechtbank gesteld.
4.
De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Appellante heeft op 19 februari 2010 melding gemaakt van toegenomen arbeidsongeschiktheid met ingang van 15 februari 2010. Ingevolge het bepaalde in artikel 62, tweede lid, en artikel 61, zevende lid, van de Wet WIA wordt de hoogte van de aan appellante toegekende WGA-vervolguitkering eerst herzien nadat een wijziging in de mate van haar arbeidsongeschiktheid ten minste twee kalendermaanden heeft voortgeduurd.
4.2. De Raad is, evenals de rechtbank, van oordeel dat het besluit van het Uwv om de
WIA-uitkering van appellante niet te verhogen op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berust.
4.3.1.
Appellante heeft bij het medisch onderzoek aangegeven dat haar werk wegens de campagnetijd van [naam politieke partij] hectischer was geworden. Zij was moe, sliep slecht en haar concentratie was afgenomen. Voorts was de pijn in haar nek, arm en schouder toegenomen. Wel sliep zij door de voorgeschreven slaapmedicatie weer beter. Verder gaf zij aan dat de psycholoog haar leert met haar pijn om te gaan.
4.3.2.
Bij hun onderzoek hebben de verzekeringsartsen vastgesteld dat er voor appellantes chronische nekpijnklachten en vermoeidheid in de FML van 24 januari 2008 reeds forse beperkingen zijn aangegeven voor nek- en armbelasting en dat er ondanks een daartoe ontbrekende indicatie wegens rustbehoefte en vanuit preventieve overwegingen toch een urenbeperking van 6 uur per dag, 30 uur per week is gegeven. Voorts was reeds sprake van een beperking ten aanzien van productiepieken en langer dan een half uur concentreren over de dag verspreid. Gelet op de eigen onderzoeksbevindingen en de van de huisarts, neuroloog en psycholoog verkregen informatie zijn er volgens de verzekeringsartsen in de FML van 2008 voldoende beperkingen aangenomen en zijn die beperkingen, nu er geen nieuwe diagnosen zijn en de bestaande ziektebeelden, ondanks herhaald specialistisch onderzoek, niet objectiveerbaar in ernst zijn toegenomen, nog steeds aan de orde.
4.3.3.
De Raad heeft in hetgeen appellante in hoger beroep ter zake van de medische grondslag heeft gesteld en in de overgelegde verklaring van de bedrijfsarts geen grond gevonden om de voor appellante vastgestelde belastbaarheid onjuist te achten nu de ingebrachte medische informatie overeen komt met de eerder in beroep meegewogen informatie. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de FML van 25 maart 2010 aansluit bij de beschikbare medische bevindingen en kon dienen ter vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is in het kader van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling de subjectieve ervaring van appellante van haar gezondheidsklachten nu eenmaal niet bepalend. Ten aanzien van de door appellante ter zitting gestelde slaapproblemen merkt de Raad nog op dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat bij appellante ten tijde hier in geding geen sprake meer was van ernstige slaapproblemen wegens de door haar gebruikte medicatie. Dat daarvan op een later moment mogelijk wel (weer) sprake was doet daar niet aan af.
4.4.
De Raad overweegt voorts dat de arbeidskundige in zijn rapport van 3 september 2010 genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante derhalve terecht vastgesteld op 76,49%.
5.
Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 is de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad zal de aangevallen uitspraak bevestigen.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.E. Bakker en D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) D.E.P.M. Bary

HD