In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de kinderbijslag voor de zoon van appellant, die in 2007 is geboren. De geboorteakte van de zoon is pas in 2011 opgemaakt, na een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Appellant heeft in april 2011 een aanvraag voor kinderbijslag ingediend, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft deze aanvraag pas met terugwerkende kracht vanaf het eerste kwartaal van 2010 goedgekeurd. Appellant was van mening dat hij recht had op kinderbijslag vanaf de geboorte van zijn zoon, maar de Svb verwees naar het beleid dat stelt dat aanvragen voor kinderbijslag niet eerder dan één jaar voor de aanvraagdatum kunnen worden goedgekeurd, tenzij er sprake is van een bijzonder geval.
De rechtbank Utrecht heeft het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, en appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van een bijzonder geval. Appellant had verondersteld dat een aanvraag om kinderbijslag vanaf de geboorte kansloos zou zijn geweest, maar de Raad oordeelde dat deze veronderstelling onjuist was. De Raad benadrukte dat onbekendheid met de wet geen bijzonder geval oplevert en dat de Svb appellant had kunnen informeren over zijn rechten indien hij eerder contact had opgenomen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb terecht de ingangsdatum van de kinderbijslag had vastgesteld op het eerste kwartaal van 2010. De Raad wees erop dat appellant, ondanks de late aanvraag, niet kon aantonen dat hij door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen. De uitspraak werd gedaan door E.E.V. Lenos, met E. Heemsbergen als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 13 september 2013.