ECLI:NL:CRVB:2013:1906

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2013
Publicatiedatum
2 oktober 2013
Zaaknummer
12-2475 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv hun onderzoek zorgvuldig hadden uitgevoerd en voldoende medische informatie hadden om hun oordeel te onderbouwen. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig was geweest, maar de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling.

De Raad bevestigde dat de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige adequaat hadden gemotiveerd waarom appellant in staat werd geacht de geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank had terecht overwogen dat de verzekeringsartsen rekening hadden gehouden met de beperkingen van appellant en dat er geen bewijs was dat appellant zodanig energetisch beperkt was dat hij niet of nauwelijks kon werken. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/2475 WIA
Datum uitspraak: 2 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
16 maart 2012, 11/3076 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A.J. Dappers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft hierop schriftelijk gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2013. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is op 6 januari 2009 met griepklachten en na daarvan hersteld te zijn op
4 februari 2009 met rugklachten uitgevallen voor zijn werkzaamheden van schoonmaker. Op 13 oktober 2010 heeft appellant een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) gedaan.
1.2. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft, uitgaande van de diagnosen recidief HNP lumbaal, artrose van de wervelkolom, migraine en psoriasis, in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 november 2010 beperkingen neergelegd in de rubrieken 3 (aanpassing aan fysieke omgevingseisen), 4 (dynamische handelingen) en 5 (statische houdingen). Op basis van deze FML is arbeidskundig onderzoek verricht waarin is geconcludeerd dat sprake is van verlies aan verdiencapaciteit van 21,74%. De arbeidsdeskundige heeft hiertoe de functies van transportplanner (SBC-code 484010), werkplanner garage (SBC-code 521011) en machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (SBC-code 271093) geselecteerd. Bij besluit van 29 december 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan omdat hij met ingang van 27 januari 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.3. Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 december 2010 heeft bezwaarverzekeringsarts S.N. van Erk-Raes nader onderzoek verricht naar de gezondheidssituatie van appellant. In het rapport van 29 juni 2011 heeft de bezwaarverzekeringsarts op basis van dossieronderzoek en observatie van appellant tijdens de hoorzitting vastgesteld dat de FML van 26 november 2010 de belastbaarheid van appellant juist weergeeft. Met name is geconcludeerd dat voldoende rekening is gehouden met de mogelijkheden van appellant om te zitten, te staan en te lopen en met de noodzakelijkheid in houding af te wisselen. De bezwaarverzekeringsarts heeft geen aanleiding gezien om een urenbeperking op te nemen. Bezwaararbeidsdeskundige W.W.M. Strijbos heeft nader gemotiveerd dat en waarom de door de (primaire) arbeidsdeskundige geselecteerde functies geschikt zijn te achten voor appellant, waarbij met name is ingegaan op de zitbelasting en de afwisseling van houding. De bezwaararbeidsdeskundige ziet geen aanleiding voor een gewijzigde vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van 2 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts bij de oordeelsvorming over voldoende medische informatie beschikte en dat er geen grond is voor het oordeel dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. Hierbij heeft de rechtbank betrokken dat de verzekeringsartsen rekening hebben gehouden met de beperkingen van appellant met betrekking tot lang zitten, staan en lopen en dat volgens hen geen sprake is van een ziektebeeld met zodanig ernstige energetische belemmeringen dat appellant slechts parttime zou kunnen werken. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaararbeidsdeskundige deugdelijk heeft gemotiveerd dat bij de geselecteerde functies geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid van appellant met betrekking tot (onder meer) de items ‘zitten’ en ‘afwisseling van houding’.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest omdat de behandelend neurologen hem hebben gezegd dat er zodanig ernstige energetische belemmeringen zijn dat hij niet of nauwelijks, in ieder geval maximaal slechts in deeltijd, kan werken. Appellant heeft nog een brief overgelegd van neurochirurg S. Rooker van 2 juli 2013.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de verzekeringsartsen van het Uwv hun onderzoek op zorgvuldige wijze hebben verricht en over voldoende medische informatie beschikten om hun oordeel op te baseren. Uit de brief van neuroloog H.F. Viseé aan de huisarts van appellant van 27 juli 2010 blijkt niet dat appellant zodanig energetisch beperkt is dat een urenbeperking aangewezen zou zijn en evenmin blijkt dit uit de brief van neurochirurg Rooker van 2 juli 2013. Zoals de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 14 augustus 2013 heeft opgemerkt, blijkt uit de brief van de neurochirurg dat appellant sinds juni 2013 toegenomen rugklachten heeft. Dit heeft geen betrekking op de datum in geding. Er is geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling door het Uwv.
5.2.
De rechtbank is evenzeer terecht tot het oordeel gekomen dat de bezwaararbeidsdeskundige afdoende heeft gemotiveerd waarom appellant in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen.
6.
Uit hetgeen in 5.1 en 5.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en R.E. Bakker en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) I.J. Penning

HD