ECLI:NL:CRVB:2013:1910

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2013
Publicatiedatum
2 oktober 2013
Zaaknummer
12-3048 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Almelo. De appellant, die tot 1 oktober 2010 als montagemedewerker werkzaam was, had zich op 2 november 2010 ziek gemeld wegens knieklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 14 januari 2011 de ZW-uitkering van de appellant beëindigd, omdat hij niet meer ongeschikt werd geacht voor het verrichten van zijn arbeid. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts als beslissend heeft beschouwd.

In hoger beroep heeft de appellant opnieuw aangevoerd dat hij door zijn knieklachten niet in staat was zijn werk te verrichten. De Raad heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig onderzoek hebben gedaan naar de gezondheidstoestand van de appellant. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat de knieklachten van de appellant niet ernstig waren en dat er geen duidelijke afwijkingen waren. Bovendien heeft een bezwaararbeidsdeskundige de belastende aspecten van de functie van montagemedewerker uitvoerig beschreven en geconcludeerd dat het werk niet als zwaar kniebelastend kon worden aangemerkt.

De Raad heeft ook gekeken naar een specialistisch rapport van 21 januari 2013, waarin werd vastgesteld dat de knie van de appellant normaal was en dat hij werd geadviseerd strekoefeningen te doen. Dit rapport bood geen aanleiding om te twijfelen aan de eerdere beoordelingen van de bezwaarverzekeringsarts. Gezien deze overwegingen heeft de Raad het hoger beroep van de appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen grond voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/3048 ZW
Datum uitspraak: 2 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 25 april 2012, 11/729 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. G. Yousef, advocaat. Het Uwv heeft zich, met bericht van verhindering, niet ter zitting laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant is tot 1 oktober 2010 als montagemedewerker werkzaam geweest bij
[naam werkgever] te [vestigingsplaats]. Hij heeft zich op 2 november 2010 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet wegens knieklachten ziek gemeld. Naar aanleiding hiervan is aan hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
2.
Bij besluit van 14 januari 2011 heeft het Uwv de ZW-uitkering met ingang van 17 januari 2011 beëindigd, omdat appellant op en na deze datum niet meer ongeschikt werd geacht tot het verrichten van zijn arbeid.
3.
Bij besluit van 6 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 januari 2011 ongegrond verklaard.
4.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij beslissende betekenis toegekend aan de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts. De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat door een arbeidsdeskundige en bezwaararbeidsdeskundige een onderzoek is ingesteld naar de werkplek van appellant bij voormelde werkgever en dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de conclusie dat appellants arbeid niet zwaar kniebelastend was.
5.
In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat hij door zijn knieklachten niet in staat was zijn werk, dat volgens hem kniebelastend was, te verrichten.
6.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen reden om van het oordeel van de rechtbank, neergelegd in de aangevallen uitspraak, af te wijken en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen niet te onderschrijven. De verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts hebben een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de gezondheidstoestand van appellant ten tijde in geding. De verzekeringsarts heeft bij lichamelijk onderzoek op 21 december 2010 vastgesteld dat appellant nog wel restklachten had van een linkerknieletsel, maar dat deze niet ernstig en specifiek waren. Bij dat onderzoek zijn verder geen duidelijke afwijkingen vastgesteld.
6.2.
Met een rapport van 31 maart 2011 heeft een bezwaararbeidsdeskundige, ter aanvulling op een eerder arbeidskundig rapport van 4 februari 2011, de belastende aspecten die waren verbonden aan de laatstelijk door appellant bij voormeld bedrijf uitgeoefende functie van montagemedewerker A uitvoerig beschreven. Appellants gemachtigde heeft ter zitting van de Raad niet aannemelijk gemaakt dat met dat rapport de belasting van appellants werk niet juist in beeld is gebracht. Op grond van dat rapport heeft de bezwaarverzekeringsarts vervolgens vastgesteld dat dat werk niet als zwaar kniebelastend kon worden aangemerkt. Nu ook bij onderzoek door deze arts behoudens een mogelijk lichte hydrops in de knieholte geen mobiliteitsbeperkingen van de knie zijn vastgesteld, heeft de bezwaarverzekeringsarts op goede gronden geconcludeerd dat appellants knieklachten hem op de datum in geding niet verhinderden zijn werk te verrichten.
6.3.
Uit het specialistische rapport van 21 januari 2013 dat appellant alsnog heeft ingebracht, blijkt dat bij onderzoek van appellant op 19 december 2012 op de polikliniek revalidatiegeneeskunde van het Medisch Spectrum Twente te Enschede is vastgesteld dat appellants knie volstrekt normaal was en dat appellant is geadviseerd strekoefeningen te doen. Het rapport bevat geen gegevens die erop wijzen dat de bezwaarverzekeringsarts appellants gezondheidstoestand op de datum in geding verkeerd heeft beoordeeld.
6.4.
Uit hetgeen is overwogen onder 6.1 tot en met 6.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7.
Er is geen grond voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en R.E. Bakker en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) I.J. Penning

HD