ECLI:NL:CRVB:2013:1956

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2013
Publicatiedatum
8 oktober 2013
Zaaknummer
12-2436 WIJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van werkleeraanbod en inkomensvoorziening wegens niet-naleving van verplichtingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant ontving een werkleeraanbod en een inkomensvoorziening op basis van de Wet investeren in jongeren (WIJ). Het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage heeft de inkomensvoorziening en het werkleeraanbod ingetrokken, omdat de appellant niet op een verplicht gesprek is verschenen. De appellant heeft aangevoerd dat hij ziek was en niet in staat om de afspraak af te zeggen, maar de Raad oordeelt dat deze stelling niet voldoende onderbouwd is. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet heeft voldaan aan de verplichtingen die aan het werkleeraanbod verbonden zijn, en dat het college bevoegd was om de besluiten tot intrekking te nemen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het beroep van de appellant ongegrond werd verklaard. De Raad concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de redelijkheid van de besluiten van het college en dat de appellant geen recht had op de inkomensvoorziening na de intrekking van het werkleeraanbod.

Uitspraak

12/2436 WIJ
Datum uitspraak: 8 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
15 maart 2012, 11/9432 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Salhi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 27 augustus 2013, waar partijen, het college met bericht, niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving een werkleeraanbod en vanaf 20 juni 2011 een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ).
1.2.
In het kader van het hem op grond van de WIJ toegekende werkleeraanbod heeft het college appellant uitgenodigd voor een gesprek bij Startbaan op 18 augustus 2011. Appellant is zonder bericht van verhindering niet op deze afspraak verschenen.
1.3.
Het college heeft daarop bij afzonderlijke besluiten van 18 augustus 2011 het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening per laatstgenoemde datum ingetrokken. Deze besluiten zijn na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 december 2011 (bestreden besluit). Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat appellant zich niet heeft gehouden aan de aan het werkleeraanbod verbonden verplichtingen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hem geen verwijt treft omdat hij ziek was, ter onderbouwing waarvan hij een doktersverklaring heeft overgelegd. Verder heeft hij gesteld dat hij ook op 18 augustus 2011 met de huisarts heeft gebeld voor medicatie waarover nog een verklaring zal worden overgelegd. Hij heeft nog geprobeerd om op 18 augustus 2011 de afspraak af te zeggen, doch dit kon pas in de middag omdat hij geen beltegoed had en voor bellen afhankelijk was van de buurvrouw. Hij heeft goed meegewerkt aan het traject en van onwil is geen sprake geweest, aldus appellant.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 21, aanhef en onder b, van de WIJ bepaalt dat het college een aan de jongere gedaan werkleeraanbod kan intrekken of herzien, indien de jongere niet voldoet aan een of meer op hem rustende verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 5 en hem dit te verwijten valt. Hier is van belang de verplichting uit hoofdstuk 5 vermeld in artikel 45, aanhef en onder d, van de WIJ op grond waarvan de jongere verplicht is mee te werken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op zijn arbeidsinschakeling.
4.2.
Artikel 40, derde lid, van de WIJ bepaalt dat het college een besluit tot vaststelling van de inkomensvoorziening kan herzien of intrekken, indien:
a. (…)
b. anderszins de inkomensvoorziening ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4.3.
Artikel 42, eerste lid, aanhef en onder f, van de WIJ bepaalt dat geen recht op de inkomensvoorziening bestaat indien het werkleeraanbod op grond van artikel 21 is ingetrokken.
4.4.
De stelling van appellant dat hem niets te verwijten valt omdat hij ziek was en door omstandigheden niet in staat was de afspraak af te bellen treft geen doel. Uit de overgelegde verklaring van de huisarts blijkt dat appellant op 15 augustus 2011 met de huisarts heeft gebeld om een afspraak te maken wegens verkoudheid en griep, en dat hij niet op het spreekuur kon komen wegens een drukke agenda. Uit deze verklaring blijkt niet dat appellant wegens ziekte niet in staat was op 18 augustus 2011 op de afspraak te verschijnen. Van andere verklaringen van de huisarts is niet gebleken. De omstandigheid dat appellant niet over beltegoed beschikt om de afspraak tijdig af te zeggen komt voor zijn rekening. Verder is van belang dat appellant wisselend heeft verklaard over de ziekmelding door, anders dan in hoger beroep, tijdens de hoorzitting in bezwaar te stellen dat hij op 18 augustus 2011 twee keer
’s ochtends heeft gebeld met het Werkplein, waarvan overigens geen notities in het dossier zijn te vinden. In aanmerking genomen dat de in het kader van het werkleeraanbod te houden gesprekken het oog hadden op de arbeidsinschakeling van appellant, was het college op grond van artikel 21, aanhef en onder b, in verbinding met artikel 45, aanhef en onder d, van de WIJ bevoegd het werkleeraanbod van appellant in te trekken.
4.5.
In wat appellant verder heeft aangevoerd is voorts geen grond aanwezig voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van de bevoegdheid tot intrekking van het werkleeraanbod gebruik heeft kunnen maken.
4.6.
Gelet op wat is overwogen onder 4.4 en 4.5 had appellant op grond van artikel 42, eerste lid, aanhef en onder f, van de WIJ vanaf 18 augustus 2011 geen recht op een inkomensvoorziening, zodat het college op grond van artikel 40, derde lid, aanhef en onder b, van de WIJ bevoegd was de inkomensvoorziening met ingang van die datum in te trekken. In wat appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.7.
Hieruit volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2013.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) S.K. Dekker

HD