ECLI:NL:CRVB:2013:1963
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn in rechterlijke fase met betrekking tot schadevergoeding
In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door mr. S.V.A.Y. Dassen-Vranken, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 21 december 2009. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 juli 2013 het hoger beroep behandeld en het onderzoek heropend om een nadere uitspraak te doen over de gevraagde immateriële schadevergoeding. Dit in verband met de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De Raad heeft de Staat der Nederlanden als partij in de procedure aangemerkt.
De Raad heeft vastgesteld dat er van 12 februari 2009, de datum van ontvangst van het bezwaarschrift door het college, tot de uitspraak op 3 juli 2013, bijna vijf maanden zijn verstreken. De Raad heeft overwogen dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase is overschreden. De beoordeling van de redelijke termijn is gebaseerd op verschillende factoren, waaronder de complexiteit van de zaak en het procesgedrag van verzoekster.
De Raad concludeert dat de totale lengte van de procedure niet meer dan vier jaar had mogen bedragen. Aangezien de redelijke termijn met bijna vijf maanden is overschreden, heeft de Raad de Staat veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 500,-. Daarnaast is de Staat ook veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn begroot op € 236,-. De uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 oktober 2013.