ECLI:NL:CRVB:2013:1971

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2013
Publicatiedatum
8 oktober 2013
Zaaknummer
12-4413 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de permanente ontheffing van arbeidsverplichtingen onder de Wet werk en bijstand

Op 8 oktober 2013 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft appellanten die jarenlang bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante was tijdelijk vrijgesteld van arbeidsverplichtingen, maar na afloop van deze periode heeft het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar geen herbeoordeling uitgevoerd. De verzekeringsarts van ARPOS concludeerde dat appellant volledig arbeidsongeschikt was, maar het college besloot om de vrijstelling van arbeidsverplichtingen voor beide appellanten te verlengen tot 1 januari 2013, zonder permanente ontheffing te verlenen.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellanten ongegrond, waarop zij in hoger beroep gingen. In hoger beroep stelden appellanten dat de vastgestelde permanente arbeidsongeschiktheid van appellant zou moeten leiden tot een ruimere vrijstelling dan de door het college gegeven maximale periode van twee jaar. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de WWB geen mogelijkheid biedt voor een permanente ontheffing van arbeidsverplichtingen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat ook een ontheffing voor een langere periode, zoals dertig jaar, niet mogelijk was.

De Raad benadrukte dat de beleidsregels van de gemeente Wassenaar geen maximale termijn voor ontheffing wegens medische omstandigheden vermelden, maar dat er een vaste gedragslijn is die een termijn van maximaal twee jaar hanteert. Het college handelde in overeenstemming met deze gedragslijn en het was niet onredelijk om een herbeoordeling na twee jaar te verlangen. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van deze gedragslijn rechtvaardigden. Het hoger beroep werd verworpen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd, waarbij ook het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

12/4413 WWB, 12/4414 WWB
Datum uitspraak: 8 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 juli 2012, 11/8219 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en[Appellante] (appellante), beiden te[woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar (college)
PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2013. Appellanten zijn opgeroepen, maar met bericht niet verschenen. Het college is opgeroepen bij gemachtigde en heeft zich laten vertegenwoordigen door C.M.J. Vos-Kersten.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvangen jarenlang bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 22 september 2005 is appellante voorlopig voor de duur van twee jaar vrijgesteld van alle arbeidsverplichtingen. Het college heeft na afloop van die periode geen herbeoordeling doen plaatsvinden. Omtrent de vraag of appellant met zijn beperkingen in staat is betaalde arbeid te verrichten is door het college een onderzoek opgedragen aan Consultancy voor Gezondheid & Arbeid (ARPOS). Namens ARPOS is de verzekeringsarts L. Th. Schonagen in zijn rapport van 17 december 2010 tot de conclusie gekomen dat appellant blijvend als volledig arbeidsongeschikt wordt beschouwd en dat hij niet meer in staat wordt geacht loonvormende arbeid dan wel beschutte arbeid te verrichten. Volgens die arts is er ten aanzien van de arbeidsmogelijkheden geen verbetering te verwachten.
1.2.
Bij besluit van 19 januari 2011, voor zover hier van belang, heeft het college besloten tot verdere vrijstelling van de verplichtingen als genoemd in artikel 9, eerste lid en onder a van de WWB van appellanten, ten aanzien van beiden voorlopig voor de duur van twee jaar, tot
1 januari 2013. Hierbij zijn in aanmerking genomen de ongewijzigd gebleven medische situatie van appellante en het van ARPOS ontvangen advies ten aanzien van appellant.
1.3.
Bij besluit van 13 september 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 19 januari 2011, voor zover hier van belang, ongegrond verklaard. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat van de door appellanten gewenste permanente ontheffing van de arbeidsverplichtingen, gelet op artikel 9, tweede lid, van de WWB, in samenhang met het bepaalde in artikel 18, eerste lid, van de WWB, geen sprake kan zijn.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep, voor zover hier van belang, ongegrond verklaard.
3.
Appellanten hebben zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat in hoger beroep is aangevoerd komt er op neer dat de permanente arbeidsongeschiktheid van appellant, zoals deze is vastgesteld door de onder 1.1 genoemde verzekeringsarts van ARPOS, zou moeten leiden tot een ruimere vrijstelling dan de door het college daarvoor gegeven maximale periode van twee jaar, bijvoorbeeld voor een periode van dertig jaar.
4.2.
De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van 1 april 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC8521, terecht geoordeeld dat de WWB geen mogelijkheid biedt voor een permanente ontheffing van genoemde verplichtingen. Dit is niet anders ten aanzien van een ontheffing voor een periode van dertig jaar, aangezien ook dan geen sprake is van een tijdelijke ontheffing als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de WWB.
4.3.
In de Beleidsregels ontheffing arbeidsverplichtingen van de gemeente Wassenaar wordt geen maximale termijn van ontheffing wegens medische omstandigheden genoemd. Het is binnen deze gemeente echter een vaste gedragslijn dat ter zake een termijn van maximaal twee jaar wordt toegepast, overeenkomstig de wel in de beleidsregels opgenomen maximale termijn van ontheffing wegens intensieve zorgtaken of sociale omstandigheden.
4.4.
In de omstandigheden van appellant heeft het college aanleiding gezien de maximale termijn van ontheffing van twee jaar toe te passen. Het college heeft daarmee gehandeld in overeenstemming met de vaste gedragslijn. Het hanteren van een langere termijn acht het college niet wenselijk omdat een medische herbeoordeling na twee jaar de mogelijkheid biedt om binnen een aanvaardbare termijn met de uitkeringsgerechtigde in contact te blijven. Dat periodieke contact acht het college van belang voor de eventuele re-integratie van de betrokkene en met name voor zijn of haar sociale activering. Deze gedragslijn ten aanzien van de bevoegdheid hier aan de orde is niet onredelijk in het licht van de met het bepaalde in artikel 9 van de WWB beoogde doelen en daarmee samenhangende belangen. Hetgeen appellant heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college met analoge toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht van de vaste gedragslijn had moeten afwijken door een langere termijn van ontheffing te hanteren.
4.5.
Uit het vorenoverwogene vloeit voort het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Omdat het hoger beroep niet slaagt volgt uit artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat veroordeling tot vergoeding van schade niet mogelijk is, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2013.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) P.J.M. Crombach

HD