ECLI:NL:CRVB:2013:2012
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om bijstand en gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, waarbij hij aangaf alleenstaand te zijn en samen met zijn broer in een huurhuis te wonen. Na een huisbezoek door handhavingspecialisten van de gemeente Amsterdam, concludeerde het college van burgemeester en wethouders dat appellant een gezamenlijke huishouding voerde met zijn broer, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat het college op basis van de verklaring van appellant tot de conclusie kon komen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat er geen gezamenlijke huishouding was, en dat zijn verklaring niet voldoende was om dit te concluderen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant de inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat hij samenwoonde met zijn broer. De Raad benadrukte dat de beoordeling van een gezamenlijke huishouding op objectieve criteria moet plaatsvinden, waarbij de feitelijke omstandigheden van de woonsituatie van belang zijn. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door Y.J. Klik, met P.J.M. Crombach als griffier.