ECLI:NL:CRVB:2013:2013
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand op grond van rechtmatig verblijf
Op 3 mei 2011 heeft appellant een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van een jaarabonnement voor openbaar vervoer. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag op 17 mei 2011 afgewezen, met als reden dat appellant geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) een regeling van hogere orde is dan de WWB en dat het college de aanvraag had moeten doorsturen naar de juiste instantie. Hij stelde ook dat het college onvoldoende aandacht had besteed aan zijn persoonlijke omstandigheden.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 8 oktober 2013 geoordeeld dat de te beoordelen periode de tijd van de aanvraag tot het primaire besluit beslaat. De Raad concludeert dat appellant in deze periode geen vreemdeling was in de zin van de WWB, waardoor hij onder artikel 16, tweede lid van de WWB valt. Dit betekent dat hem, zelfs in zeer dringende gevallen, geen bijstand kan worden toegekend. De Raad benadrukt dat de wetgever de categorieën vreemdelingen die geen recht op bijstand hebben, uitdrukkelijk buiten de hardheidsclausule heeft geplaatst. De Raad oordeelt dat het college niet verplicht was om de aanvraag door te sturen naar een andere instantie en dat appellant zelf verantwoordelijk is voor het indienen van een aanvraag bij de juiste instantie.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 oktober 2013.