ECLI:NL:CRVB:2013:2043
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand na weigering medewerking aan huisbezoek
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die vanaf 2 februari 2011 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand. De appellant, die op het adres van zijn ex-partner stond ingeschreven, weigerde medewerking te verlenen aan een huisbezoek dat was aangevraagd door de afdeling Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de gemeente Amsterdam. Dit huisbezoek was noodzakelijk om de woon- en leefsituatie van appellant te verifiëren, vooral na een melding dat hij recentelijk opnieuw een kind had gekregen met zijn ex-partner. Ondanks herhaalde verzoeken om medewerking, weigerde appellant dit huisbezoek, met als reden dat hij naar de moskee wilde gaan. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam besloot daarop de bijstand van appellant per 8 juli 2011 in te trekken, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld zonder medewerking aan het huisbezoek.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat er geen redelijke grond was voor het huisbezoek en dat hij niet op de hoogte was gesteld van de gevolgen van zijn weigering. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het college terecht twijfelde aan de juistheid van de door appellant verstrekte informatie over zijn woonsituatie. De Raad stelde vast dat er voldoende redenen waren voor het afleggen van een huisbezoek en dat appellant op de hoogte was van de mogelijke gevolgen van zijn weigering. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.