ECLI:NL:CRVB:2013:2053

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2013
Publicatiedatum
15 oktober 2013
Zaaknummer
12-438 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens niet-overleggen van gevraagde gegevens en duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van bijstand van appellant, die sinds 17 oktober 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking vond plaats omdat appellant niet de gevraagde inkomens- en vermogensgegevens van zijn echtgenote, die in Italië woonde, had verstrekt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven, wat appellant betwistte. Hij voerde aan dat hij de gevraagde gegevens niet kon overleggen omdat zijn echtgenote geen verblijfsvergunning had en dat dit een beletsel vormde voor een gezamenlijke huishouding.

De Raad heeft vastgesteld dat de intrekking van de bijstand niet beperkt was tot een bepaalde periode en dat de beoordeling zich uitstrekte van de datum van intrekking tot de datum van het intrekkingsbesluit. De Raad concludeerde dat appellant niet aan zijn inlichtingenverplichting had voldaan, aangezien hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet over de benodigde gegevens kon beschikken. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin werd gesteld dat er onder de gegeven omstandigheden geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. De Raad oordeelde dat de pogingen van appellant om tot een echtelijke samenleving te komen niet kansloos waren, en dat hij derhalve verplicht was om de gevraagde informatie te verstrekken.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Tegen deze uitspraak staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

12/438 WWB
Datum uitspraak: 15 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
9 december 2011, 11/1447 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J.M. van Asten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Asten. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. N.M.H.A. van Hirtum.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 17 oktober 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Op de “gegevensverklaring 2010” van 20 januari 2010 heeft appellant vermeld dat hij is gehuwd met V. [O.] ([O.]). Tevens heeft hij vermeld dat hij alleenstaande is.
1.3.
Bij brief van 1 februari 2010 heeft het college appellant uitgenodigd voor een op
10 februari 2010 te houden gesprek en hem verzocht om onder meer inkomens- en vermogensgegevens van zijn partner zoals afschriften van bank- en girorekeningen te verstrekken. Appellant heeft de gevraagde gegevens niet verstrekt maar toegezegd dat hij deze bij zijn echtgenote, die in Italië woont, gaat ophalen. Bij brief van 19 mei 2010 heeft het college appellant nogmaals gevraagd genoemde gegevens te overleggen, en wel uiterlijk voor 22 juni 2010. Appellant heeft de gevraagde gegevens niet verstrekt.
1.4.
Vervolgens heeft het college bij besluit van 8 september 2010 de bijstand van appellant met ingang van 21 oktober 2009 ingetrokken en de kosten van bijstand over de periode van
21 oktober 2009 tot en met 31 mei 2010 tot een bedrag van € 612,44 van hem teruggevorderd.
1.5.
Bij besluit van 1 april 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 8 september 2010 ongegrond verklaard. De besluitvorming berust op de overweging dat appellant de gevraagde gegevens niet heeft verstrekt, waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het college appellant terecht niet als duurzaam gescheiden levend in de zin van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de WWB heeft aangemerkt.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat hij de gevraagde inlichtingen over het inkomen van [O.] niet hoefde te verstrekken aangezien er sprake was van een situatie van duurzaam gescheiden leven. [O.] had ten tijde in geding geen verblijfsvergunning, waardoor het feitelijk onmogelijk was om als gehuwden samen te wonen. Verder voert hij aan dat hij niet beschikte en ook redelijkerwijs niet kon beschikken over de gevraagde gegevens.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het college heeft de intrekking niet beperkt tot een bepaalde periode. In een dergelijk geval bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit. Dat betekent dat hier beoordeeld dient te worden de periode van 21 oktober 2009 tot en met
8 september 2010. Uit de gedingstukken blijkt dat appellant vanaf 1 mei 2010 over voldoende inkomsten beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. Gelet op het geschilpunt zal de Raad zich bij zijn beoordeling beperken tot de periode tot 1 mei 2010.
4.2.
Appellant is op 21 oktober 2009 gehuwd met [O.], die de Nigeriaanse nationaliteit heeft en ten tijde in geding woonachtig was in Italië. Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de WWB wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. Volgens vaste rechtspraak
(CRvB 30 november 2010, LJN BO6538) is van duurzaam gescheiden levende echtgenoten eerst sprake indien het een door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving betreft, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld.
4.3.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 19 maart 2004, LJN AO6231), kan in het algemeen worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk de betrokkenen de intentie hebben - al dan niet op termijn - een echtelijke samenleving aan te gaan, maar dat niet valt uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven moet worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt.
4.4.
Niet in geschil is dat appellant en [O.] de intentie hadden een echtelijke samenleving aan te gaan. De omstandigheid dat [O.] ten tijde in geding geen verblijfsvergunning had waardoor ze niet in Nederland kon verblijven, vormt echter naar de mening van appellant daarvoor een beletsel.
4.5.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er onder de gegeven omstandigheden geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. Niet gebleken is dat pogingen om tot echtelijke samenleving te komen kansloos waren. Weliswaar is de aanvraag voor een verblijfsvergunning voor [O.] door de Minister voor immigratie en asiel bij besluit van
18 november 2010 afgewezen, doch het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 6 april 2011 gegrond verklaard, en aan [O.] is een verblijfsvergunning verleend. Verder wordt niet betwist dat appellant er alles aan heeft gedaan om een inkomen te verwerven dat hoog genoeg is om voor [O.] een verblijfsvergunning te verkrijgen.
4.6.
Op grond van artikel 32, derde lid, van de WWB in verbinding met de in artikel 17, eerste lid, van de WWB opgenomen inlichtingenverplichting was appellant derhalve gehouden gegevens te verstrekken over het inkomen van zijn echtgenote. Daarnaast diende appellant, mede gelet op het bepaalde in artikel 31, eerste lid, van de WWB, op grond van artikel 17, eerste lid, van de WWB informatie te verstrekken over het vermogen van zijn echtgenote.
4.7.
Vastgesteld wordt dat appellant niet aan deze inlichtingenverplichting heeft voldaan. De grond dat appellant redelijkerwijs niet over deze gegevens kon beschikken slaagt niet. Zo appellant al niet over bankafschriften van [O.] kon beschikken, heeft appellant in ieder geval niet aannemelijk gemaakt dat hij niet over de loonstroken van [O.] kon beschikken. Het college heeft, gelet hierop, terecht geconcludeerd dat als gevolg van deze schending het recht op bijstand van appellant niet langer kan worden vastgesteld.
4.8.
Het college was derhalve bevoegd de bijstand van appellant met ingang van 21 oktober 2009 in te trekken. Over de wijze waarop appellant van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt zijn geen gronden aangevoerd. Tegen de terugvordering zijn geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd.
4.9.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2013.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) V.C. Hartkamp
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.

HD