ECLI:NL:CRVB:2013:2056

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2013
Publicatiedatum
15 oktober 2013
Zaaknummer
12-6640 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. Bandringa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen toekenning bijzondere bijstand met terugwerkende kracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 14 november 2012, waarin het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westland ongegrond werd verklaard. Appellant had op 26 januari 2012 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor kosten van sociale participatie over de jaren 2004 tot en met 2009 en 2012. Het college heeft de aanvraag voor de jaren 2004 tot en met 2009 afgewezen, omdat deze kosten voor de datum van de aanvraag waren gemaakt en voor de jaren 2008 en 2009 was al het maximale bedrag aan sociale participatie toegekend. Voor het jaar 2012 werd wel bijzondere bijstand toegekend.

De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om bijzondere bijstand aan te vragen en dat het college een zorgplicht heeft om burgers te informeren over voorzieningen. De Raad overweegt dat onbekendheid met regelgeving geen bijzondere omstandigheid is die bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigt. Ook de stelling van appellant dat er een samenhang bestaat tussen de langdurigheidstoeslag en de bijzondere bijstand voor sociale participatie wordt verworpen, omdat deze aanvragen afzonderlijk beoordeeld moeten worden.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier, en is openbaar uitgesproken op 15 oktober 2013.

Uitspraak

12/6640 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
14 november 2012, 12/7730 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Westland (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.I. Zaad, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2013. Namens appellant is verschenen mr. Zaad. Tevens is verschenen [naam partner], de partner van appellant. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 26 januari 2012 een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend voor de kosten van sociale participatie over de jaren 2004 tot en met 2009 en 2012.
1.2.
Bij besluit van 23 februari 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 juli 2012 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van sociale participatie over de jaren 2004 tot en met 2009 afgewezen. Hieraan ligt ten grondslag dat de kosten in de jaren 2004 tot en met 2007 zijn gemaakt en daarom liggen voor de datum van de aanvraag. De bijzondere bijstand voor de jaren 2008 en 2009 is afgewezen omdat over deze jaren al het maximale bedrag aan sociale participatie aan appellant is toegekend. Voor de kosten van sociale participatie voor het jaar 2012 is bijzondere bijstand toegekend.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep, op de hierna te bespreken gronden, tegen deze uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 15 mei 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA6875), vloeit uit artikel 43, eerste lid, van de WWB voort dat in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.2.
Als bijzondere omstandigheid voert appellant aan dat hij niet op de hoogte was van het feit dat hij een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van sociale participatie kon indienen. Volgens appellant heeft het college een individuele zorgplicht voor haar burgers om ze te informeren over voorzieningen voor de minima zoals blijkt uit de nota Minima beleid 2005. Onbekendheid met regelgeving is evenwel geen bijzondere omstandigheid die bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigt. Voor de opvatting dat het college in dit verband tekort geschoten is in zijn informatieplicht naar appellant, ziet de Raad geen aanleiding.
4.3.
Voorts voert appellant aan dat er een samenhang bestaat tussen de langdurigheidstoeslag en de bijzondere bijstand voor de kosten van sociale participatie. De langdurigheidstoeslag is een aanvulling voor de minima en op het moment dat recht op die toeslag ontstaat, ontstaat volgens appellant ook het recht op bijzondere bijstand voor de kosten van sociale participatie. Indien het college in 2006 of 2008 appellant een langdurigheidstoeslag had toegekend, had appellant ook vanaf dat moment recht gehad op bijzonder bijstand voor de kosten van sociale participatie. Deze beroepsgrond kan niet slagen, omdat er geen samenhang bestaat tussen de langdurigheidstoeslag en het recht op bijzondere bijstand voor de kosten van sociale participatie. Appellant dient hiervoor aparte aanvragen in te dienen die afzonderlijk beoordeeld worden op grond van de desbetreffende wettelijke regels. Zoals in 4.2 al is overwogen, is het college niet te kort geschoten in zijn informatieplicht naar appellant toe.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2013.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) A.C. Oomkens

HD