Uitspraak
14 november 2012, 12/7730 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 14 november 2012, waarin het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westland ongegrond werd verklaard. Appellant had op 26 januari 2012 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor kosten van sociale participatie over de jaren 2004 tot en met 2009 en 2012. Het college heeft de aanvraag voor de jaren 2004 tot en met 2009 afgewezen, omdat deze kosten voor de datum van de aanvraag waren gemaakt en voor de jaren 2008 en 2009 was al het maximale bedrag aan sociale participatie toegekend. Voor het jaar 2012 werd wel bijzondere bijstand toegekend.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om bijzondere bijstand aan te vragen en dat het college een zorgplicht heeft om burgers te informeren over voorzieningen. De Raad overweegt dat onbekendheid met regelgeving geen bijzondere omstandigheid is die bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigt. Ook de stelling van appellant dat er een samenhang bestaat tussen de langdurigheidstoeslag en de bijzondere bijstand voor sociale participatie wordt verworpen, omdat deze aanvragen afzonderlijk beoordeeld moeten worden.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier, en is openbaar uitgesproken op 15 oktober 2013.