ECLI:NL:CRVB:2013:2073

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
11-7351 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet WIA

Op 16 oktober 2013 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had appellante een uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Appellante was het niet eens met deze beslissing en had hoger beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat haar beperkingen ernstig waren onderschat. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige had onderschreven. Tijdens de zitting op 4 september 2013 was appellante niet verschenen, maar het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.J. van Steenwijk.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de grieven van appellante konden onderbouwen. De Raad concludeerde dat de medische en arbeidskundige beoordelingen van de rechtbank juist waren en dat de geselecteerde functies in overeenstemming waren met de belastbaarheid van appellante, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst. De Raad heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van het oordeel van de rechtbank en heeft het hoger beroep van appellante afgewezen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

11/7351 WIA
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
4 november 2011, 11/1473 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C. Brouwer-Morren hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2013. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 19 oktober 2010 heeft het Uwv appellante met ingang van 3 april 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.
1.2. Het door appellante tegen het besluit van 19 oktober 2010 ingediende bezwaar is door het Uwv bij besluit van 28 maart 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 20 maart 2011 en de bezwaararbeidsdeskundige van 22 maart 2011.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2. Met betrekking tot het medische deel van de beoordeling heeft de rechtbank overwogen in de beschikbare medische gegevens en in hetgeen door appellante is aangevoerd geen argumenten aan te treffen om de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts ten aanzien van de fysieke en psychische klachten van appellante niet te volgen. De bezwaarverzekeringsarts heeft, met uitzondering van een kleine aanpassing, geen medische argumenten gezien om af te wijken van de door de primaire verzekeringsarts ruimhartig vastgestelde beperkingen. Ten aanzien van de door appellante gewenste urenbeperking overweegt de rechtbank dat in dit geval op voldoende inzichtelijke wijze is uiteengezet dat zolang appellante passend werk verricht, er geen urenbeperking noodzakelijk is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het onderzoek ter zitting te schorsen om appellante in de gelegenheid te stellen alsnog een psychiatrisch rapport te laten inbrengen.
2.3. Ten aanzien van het arbeidskundige deel van de beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat voldoende is gemotiveerd dat de drie aan appellante voorgehouden functies in overeenstemmig zijn met haar belastbaarheid zoals omschreven in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 21 maart 2011. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat, uitgaande van de juistheid van de door het Uwv bij appellante aangenomen beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid, appellante de werkzaamheden behorende bij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde en aan haar voorgehouden functies niet zou kunnen verrichten.
3.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat haar beperkingen per
3 april 2010 ernstig zijn onderschat en dat om die reden de geselecteerde functies voor haar niet geschikt zijn. Zij stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gevonden om af te wijken van de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit onderschrijft de Raad de overwegingen van de rechtbank en het door haar daarop gebaseerde oordeel. Aangezien de door appellante in hoger beroep herhaalde grieven niet zijn onderbouwd met (nieuwe) medische gegevens, kan worden volstaan met een verwijzing naar de aangevallen uitspraak.
4.3.
Tegen de arbeidskundige grondslag van de thans aan de orde zijnde besluitvorming zijn geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Op basis van de beschikbare gegevens ziet de Raad geen grond anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.4.
Hetgeen onder 4.2 en 4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van
J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
16 oktober 2013.
(getekend) J.J.T. van der Corput
(getekend) J.C. Hoogendoorn

CVG