ECLI:NL:CRVB:2013:2105

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
18 oktober 2013
Zaaknummer
12-3575 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid in het kader van de WIA-beoordeling

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die eerder als steigerbouwer/opperman werkzaam was. Na een ziekmelding heeft appellant de wachttijd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) doorlopen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 13 december 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor hij geen recht had op een WIA-uitkering. Appellant heeft zich op 31 augustus 2011 ziek gemeld met diverse klachten, waarna hem een ZW-uitkering is toegekend. Na onderzoek door een verzekeringsarts op 18 oktober 2011, werd appellant geschikt geacht voor arbeid, wat leidde tot de beëindiging van zijn ZW-uitkering per 24 oktober 2011.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde zijn bezwaren ongegrond. De rechtbank Leeuwarden heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte aannam dat het onderzoek zorgvuldig was, en voerde aan dat hij door psychische klachten niet in staat was om de geduide functies te vervullen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellant voor arbeid zorgvuldig was vastgesteld. De Raad oordeelde dat de informatie van de behandelend psycholoog niet voldoende was om de eerdere conclusies van het Uwv te weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/3575 ZW
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
15 mei 2012, 12/198 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.E. van Uitert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2013. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is werkzaam geweest als steigerbouwer/opperman. Na een ziekmelding voor dit werk heeft hij de wachttijd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) volbracht. Het Uwv heeft bij besluit van 17 november 2010 vastgesteld dat appellant met ingang van 13 december 2010 geen recht heeft op WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft zich vanuit een situatie dat hij uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet op 31 augustus 2011, ziek gemeld met stressklachten, schouderklachten en pijn in de onderrug. Aan appellant is een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Appellant is op 18 oktober 2011 door een verzekeringsarts onderzocht en per 24 oktober 2011 geschikt geacht in de zin van de ZW tot het verrichten van zijn arbeid. Bij besluit van 18 oktober 2011 is de ZW-uitkering van appellant beëindigd per 24 oktober 2011.
1.2. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 oktober 2011. Bij besluit van 10 januari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv ten grondslag van 9 januari 2012.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen grond gezien voor het oordeel dat het door het Uwv verrichte onderzoek onzorgvuldig is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank kan evenmin gezegd worden dat de (bezwaar)verzekeringsartsen de medische situatie van appellant op 24 oktober 2011 niet juist hebben beoordeeld. De rechtbank heeft daarbij van belang geacht dat uit de informatie van de behandelend psychologe Y. Kasel van GGZ Friesland niet valt af te leiden dat appellant ten tijde van de hersteldmelding op grond van psychische klachten niet geschikt zou zijn voor zijn eigen werk, te weten één van de in het kader van de Wet WIA geduide functies.
3.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Appellant heeft herhaald dat hij op 24 oktober 2011 als gevolg van angstklachten en een paniekstoornis niet in staat was om de hem geduide functies te vervullen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant informatie ingezonden van GGZ Friesland, waar appellant sinds 7 december 2011 opnieuw onder behandeling is.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt volstaan met te verwijzen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
In de situatie van appellant geldt als “zijn arbeid” tenminste één van de in het kader van de Wet WIA-beoordeling per 13 december 2010 geselecteerde functies.
4.3.
Appellant betwist de juistheid van het oordeel van de rechtbank dat bij het bestreden besluit de belastbaarheid van appellant voor arbeid zorgvuldig en juist is vastgesteld. Hetgeen appellant ter onderbouwing van die stelling heeft aangevoerd, is echter niet overtuigend. Appellant is op het spreekuur geweest van een verzekeringsarts. Op basis van dossierstudie en eigen onderzoek heeft de verzekeringsarts te kennen gegeven dat is gebleken dat de beperkingen van appellant dusdanig verminderd waren dat appellant geschikt was te achten voor de fysiek en mentaal weinig belastende functies. De verzekeringsarts heeft hiermee op zorgvuldige wijze de aanwezige beperkingen van appellant afgewogen tegen de belasting in de maatgevende arbeid.
4.4.
De bezwaarverzekeringsarts heeft op basis van dossierstudie, verkregen inlichtingen tijdens de hoorzitting, eigen onderzoek en de informatie van de GGZ-behandelaar Kasel van 20 december 2011 op verantwoorde wijze geconcludeerd dat appellant met ingang van
24 oktober 2011 geschikt is voor de geduide functie van sorteerder (SBC-code 111340), welke destijds in het kader van de Wet WIA-beoordeling is geselecteerd. Met de psychische klachten van appellant is rekening gehouden. In beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 4 april 2012 overtuigend gemotiveerd waarom de door appellant in beroep overgelegde stukken geen aanleiding hebben gegeven om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
4.5.
Appellant heeft ter onderbouwing van de stelling dat hij op grond van psychische klachten niet geschikt zou zijn voor één van de in het kader van de Wet WIA-beoordeling geselecteerde functies, in hoger beroep medische informatie ingebracht van 8 februari 2012 van GGZ-behandelaar Kasel. Die informatie duidt er niet op dat de beoordeling door het Uwv onjuist is geweest, nu in de brief geen feiten zijn opgenomen die niet reeds uit de eerdere medische stukken bekend waren.
5.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.J. Penning

TM