ECLI:NL:CRVB:2013:2109

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
21 oktober 2013
Zaaknummer
12-3357 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ZW-uitkering na ziekmelding en geschiktheid voor arbeid als baliemedewerker

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die als baliemedewerker werkzaam was in de verhuur van films en de verkoop van sigaretten, had zich op 1 februari 2010 ziek gemeld met psychische klachten. Na een aantal bezoeken aan de verzekeringsarts, concludeerde deze op 20 oktober 2011 dat appellant weer in staat was zijn eigen arbeid te verrichten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) besloot op 21 november 2011 dat appellant met ingang van 14 november 2011 geen recht meer had op ZW-uitkering, wat appellant betwistte.

De rechtbank Maastricht verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarop appellant in hoger beroep ging. In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank ten onrechte had geconcludeerd dat er geen sprake was van adequaat herstelgedrag en dat de motivering van de rechtbank onvoldoende was. De Raad beoordeelde of appellant terecht in staat werd geacht om zijn werkzaamheden als baliemedewerker te hervatten. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende had gemotiveerd dat appellant, ondanks zijn psychische klachten, geschikt was voor zijn werk.

De Raad concludeerde dat er geen reden was voor een nader medisch onderzoek en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De beslissing van de Raad houdt in dat appellant geen recht meer heeft op ZW-uitkering, omdat hij in staat werd geacht zijn werkzaamheden te hervatten. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 16 oktober 2013.

Uitspraak

12/3357 ZW
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 2 mei 2012, 12/195 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.R. Jonkman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Jonkman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is laatstelijk op oproepbasis werkzaam geweest als baliemedewerker in de verhuur van films en de verkoop van sigaretten. Op 1 februari 2010 heeft appellant zich, vanuit de situatie dat hij uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld met psychische klachten. Aan appellant is uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellant meerdere malen het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts van het Uwv. Na onderzoek van appellant op
20 oktober 2011 is de verzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat appellant weer in staat was zijn eigen arbeid te verrichten. De verzekeringsarts heeft appellant op zijn verzoek nog tot 14 november 2011 de tijd gegeven om een behandelaar te zoeken. Bij besluit van
21 november 2011 heeft het Uwv beslist dat appellant met ingang van 14 november 2011 geen recht meer heeft op ZW-uitkering.
1.3. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 november 2011. Bij besluit van 29 december 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv ten grondslag van 12 december 2011.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met de zienswijze van de bezwaarverzekeringsarts dat appellant ondanks zijn klachten op
14 november 2011 geschikt kon worden geacht voor maatgevende arbeid van baliemedewerker in de verhuur van films en de verkoop van sigaretten.
3.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van adequaat herstelgedrag. Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de omschrijvingen, die de bezwaarverzekeringsarts en de verzekeringsarts hanteren voor toetsing of appellant ziek is, ondanks innerlijke tegenstrijdigheid voor juist worden gehouden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt ten aanzien van de verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn. Onder “zijn arbeid” wordt verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. In dit geval betreft dat het werk van baliemedewerker in de verhuur van films en de verkoop van sigaretten.
4.2.
Ter beoordeling ligt voor de vraag of appellant terecht in staat is geacht om zijn werkzaamheden als baliemedewerker in de verhuur van films en de verkoop van sigaretten met ingang van 14 november 2011 weer te verrichten. Of bij appellant sprake is geweest van adequaat herstelgedrag speelt hierbij geen rol.
4.3.
Onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 12 december 2011 wordt deze vraag bevestigend beantwoord. Uit het rapport blijkt dat de bezwaarverzekeringsarts bij appellant een onderzoek naar zijn psyche heeft verricht. Daarbij beschikte de bezwaarverzekeringsarts over de informatie van appellants huisarts
[naam huisarts], waaruit blijkt dat sprake is van chronisch recidiverende depressie en een PTSS. De bezwaarverzekeringsarts heeft voorts de beperkingen van appellant voortvloeiend uit de chronisch recidiverende depressie en PTSS afgezet tegen de belasting in het eigen werk en is tot de conclusie gekomen dat de belasting in het eigen werk de belastbaarheid van appellant niet te boven ging.
4.4.
Uit het vorenstaande volgt dat de bezwaarverzekeringsarts inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom appellant met ingang van 14 november 2011 geschikt moet worden geacht voor zijn werk als baliemedewerker in de verhuur van films en de verkoop van sigaretten.
4.5.
In hoger beroep heeft appellant een van Riagg Maastricht afkomstig behandelplan van
5 april 2012 en een brief van GZ-psycholoog T. Verstappen van 23 oktober 2012 ingezonden. Zoals de gemachtigde van het Uwv ter zitting terecht heeft opgemerkt bevatten het behandelplan en de brief medische gegevens die enerzijds geen betrekking hebben op de datum in geding en anderzijds reeds bekend waren bij het Uwv. Ook deze gegevens vormen dus geen reden voor een ander oordeel.
5.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat er geen reden is een nader medisch onderzoek te laten instellen. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.
Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.J. Penning

TM