ECLI:NL:CRVB:2013:2112
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering na verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak heeft appellant op 26 maart 2010 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), met als eerste ziektedag 18 juni 1999. Appellant had zijn werkzaamheden als aspergesteker in deeltijd gestaakt vanwege psychische problemen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 29 oktober 2010 de aanvraag afgewezen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op de relevante datum minder dan 15% was. Na bezwaar van appellant handhaafde het Uwv zijn standpunt en verklaarde het bezwaar ongegrond bij besluit van 1 juni 2011.
De rechtbank Roermond heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de verzekeringsgeneeskundige advisering voldeed aan de eisen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. De rechtbank vond geen aanleiding om te twijfelen aan de uitkomsten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en concludeerde dat de functionele mogelijkheden van appellant correct waren vastgesteld.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het bestreden besluit was gebaseerd op onzorgvuldig onderzoek en dat zijn klachten waren gebagatelliseerd. De Centrale Raad van Beroep heeft het onderzoek van het Uwv beoordeeld en vastgesteld dat de verzekeringsarts adequaat had gehandeld door dossiergegevens te bestuderen en appellant te spreken. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de uitkomsten van het onderzoek.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier, op 16 oktober 2013.