ECLI:NL:CRVB:2013:2112

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
21 oktober 2013
Zaaknummer
12-648 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering na verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak heeft appellant op 26 maart 2010 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), met als eerste ziektedag 18 juni 1999. Appellant had zijn werkzaamheden als aspergesteker in deeltijd gestaakt vanwege psychische problemen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 29 oktober 2010 de aanvraag afgewezen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op de relevante datum minder dan 15% was. Na bezwaar van appellant handhaafde het Uwv zijn standpunt en verklaarde het bezwaar ongegrond bij besluit van 1 juni 2011.

De rechtbank Roermond heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de verzekeringsgeneeskundige advisering voldeed aan de eisen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. De rechtbank vond geen aanleiding om te twijfelen aan de uitkomsten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en concludeerde dat de functionele mogelijkheden van appellant correct waren vastgesteld.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het bestreden besluit was gebaseerd op onzorgvuldig onderzoek en dat zijn klachten waren gebagatelliseerd. De Centrale Raad van Beroep heeft het onderzoek van het Uwv beoordeeld en vastgesteld dat de verzekeringsarts adequaat had gehandeld door dossiergegevens te bestuderen en appellant te spreken. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de uitkomsten van het onderzoek.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier, op 16 oktober 2013.

Uitspraak

12/648 WAO
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
23 december 2011, 11/883 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Smeets, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2013. Namens appellant is verschenen mr. A. Hollman, kantoorgenote van mr. Smeets. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordiger door A.H.G. Boelen

OVERWEGINGEN

1.
Appellant heeft op 26 maart 2010 een aanvraag om uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ingediend en daarbij als eerste ziektedag
18 juni 1999 opgegeven. Op die datum heeft appellant zijn werkzaamheden als aspergesteker in deeltijd gestaakt in verband met psychische problemen. Het Uwv heeft bij besluit van
29 oktober 2010 geweigerd appellant een WAO-uitkering toe te kennen, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid bij het bereiken van de wachttijd op 16 juni 2000 minder dan 15% bedraagt. Na bezwaar van appellant heeft het Uwv zijn standpunt gehandhaafd en bij besluit van 1 juni 2011 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsgeneeskundige advisering die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit in overeenstemming is met de eisen die het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten stelt en ook overigens voldoet aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidsvereisten. Verder heeft de rechtbank, gelet op alle voorhanden medische gegevens, geen aanleiding gevonden voor twijfel aan de uitkomsten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Volgens de rechtbank zijn de functionele mogelijkheden van appellant juist vastgesteld en moet appellant in medisch opzicht in staat zijn tot het vervullen van de functies die als uitgangspunt voor de schatting hebben gediend.
3.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat het bestreden besluit gebaseerd is op onzorgvuldig onderzoek, dat zijn klachten zijn gebagatelliseerd en dat zijn beperkingen onjuist zijn vastgesteld.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Naar aanleiding van de aanvraag van appellant heeft een verzekeringsarts van het Uwv onderzoek verricht, bestaande uit bestudering van de dossiergegevens en het zien en spreken van appellant tijdens een spreekuur. Tijdens dat spreekuur heeft appellant uiteengezet dat hij sinds zijn uitval in 1999 forse psychische klachten heeft die hem verhinderd hebben eerder een aanvraag om een WAO-uitkering in te dienen en dat zijn aandoeningen en klachten ten opzichte van 1999 niet wezenlijk zijn veranderd. Appellant heeft gemeld dat hij in het kader van de WWB is ontheven van de sollicitatieplicht. De verzekeringsarts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld en daarbij rekening gehouden met forse psychische problematiek en longklachten. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem geraadpleegd en drie functies geselecteerd die appellant, met inachtneming van de voor hem geldende beperkingen, kan verrichten. De mediane loonwaarde (het loon in de middelste functie) is hoger dan het maatmanloon van appellant, waardoor appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt is.
4.2.
In bezwaar heeft appellant diverse brieven van behandelend artsen en therapeuten ingebracht. Tevens heeft een hoorzitting plaatsgevonden waar appellant wegens ziekte niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde wel. Een bezwaarverzekeringsarts is in zijn rapport van 9 mei 2011 uitvoerig ingegaan op alle door appellant ingebrachte stukken en op alle in bezwaar naar voren gebrachte punten. De bezwaarverzekeringsarts heeft terecht opgemerkt dat de door appellant in geding gebrachte medische stukken geen betrekking hebben op de datum in geding. Hoewel het gaat om stukken die iets zeggen over de medische situatie van appellant zoals die was voor de datum in geding, dan wel na de datum in geding heeft de bezwaarverzekeringsarts toch bezien of die gegevens aanleiding zouden moeten vormen om anders tegen de medische situatie van appellant in juni 2000 aan te kijken, maar die aanleiding niet kunnen vinden.
4.3.
Gelet op de overwegingen in 4.1 en 4.2 heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld. De Raad ziet, net als de rechtbank, geen aanleiding voor twijfel aan de uitkomsten van dat onderzoek. Daarbij is ook van belang dat tussen het moment van aanvraag en een mogelijke ingangsdatum van de WAO-uitkering een periode van bijna tien jaren is gelegen. De verzekeringsartsen moeten een zo goed mogelijke inschatting maken van de medische situatie van appellant zoals die destijds was en het is aan appellant om daarvoor de nodige geobjectiveerde medische informatie aan te dragen. Met de medische informatie die appellant heeft ingebracht is in voldoende mate rekening gehouden. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, kan en mag aan de eigen beleving van appellant om al dan niet te kunnen werken geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
4.4.
De geselecteerde functies zijn in medisch opzicht geschikt te achten voor appellant. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.J. Penning

TM